
Jurisprudentie
BI6026
Datum uitspraak2009-05-28
Datum gepubliceerd2009-06-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/2951 WMO A
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/2951 WMO A
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiseres heeft eerder subsidie ontvangen uit AWBZ/OGGz-middelen voor het verrichten van activiteiten on het kader van geestelijke gezondheidszorg. Na de inwerkingtreding van de Wmo heeft verweerder een aanvraag om subsidie van eiseres afgewezen, onder meer omdat slechts een beroep zou worden gedaan op AWBZ-middelen.
De rechtbank overweegt dat eiseres in algemene zin om subsidie heeft verzocht. Voor zover bij verweerder onduidelijkheid bestond over de vraag op welke middelen eiseres aanspraak wenste te maken, had het op de weg van verweerder gelegen om op dit punt nader informatie bij eiseres in te winnen.
Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt welke financiële middelen hij tot zijn beschikking heeft voor de subsidiëring van activiteiten die kunnen worden gebracht onder WMO-prestatievelden 8 en 9 (zoals door eiseres verricht). Evenmin heeft verweerder inzichtelijk gemaakt aan de hand van welke criteria aanvragen om subsidie voor activiteiten op de genoemde prestatievelden worden beoordeeld. Verweerder heeft geen antwoord kunnen geven op de vraag of de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort plannen heeft vastgesteld, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wmo. In ieder geval heeft verweerder ter motivering van de afwijzing van de subsidieaanvraag van eiseres niet kunnen volstaan met de vaststelling dat eiseres geen aanspraak zou hebben op OGGz-middelen.
Eerst in het verweerschrift heeft verweerder zich nog op het standpunt gesteld dat eiseres geen aanspraak kan maken op de beschikbare middelen in het kader van de collectieve GGz-preventie, nu verweerder in het kader van de collectieve preventie GGz voor het jaar 2007 heeft gestreefd naar naadloze implementatie. Deze overweging kan echter niet dienen ter motivering van de stelling dat eiseres geen aanspraak heeft op voornoemde middelen in het kader van collectieve GGz-preventie, nu eiseres in het jaar 2006 in de gemeente van verweerder activiteiten heeft verricht in het kader van collectieve GGz-preventie. Zonder nadere motivering valt derhalve niet in te zien waarom eiseres bij een naadloze implementatie geen aanspraak zou hebben op (een deel van) voornoemde middelen. Beroep gegrond.
De rechtbank overweegt dat eiseres in algemene zin om subsidie heeft verzocht. Voor zover bij verweerder onduidelijkheid bestond over de vraag op welke middelen eiseres aanspraak wenste te maken, had het op de weg van verweerder gelegen om op dit punt nader informatie bij eiseres in te winnen.
Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt welke financiële middelen hij tot zijn beschikking heeft voor de subsidiëring van activiteiten die kunnen worden gebracht onder WMO-prestatievelden 8 en 9 (zoals door eiseres verricht). Evenmin heeft verweerder inzichtelijk gemaakt aan de hand van welke criteria aanvragen om subsidie voor activiteiten op de genoemde prestatievelden worden beoordeeld. Verweerder heeft geen antwoord kunnen geven op de vraag of de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort plannen heeft vastgesteld, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wmo. In ieder geval heeft verweerder ter motivering van de afwijzing van de subsidieaanvraag van eiseres niet kunnen volstaan met de vaststelling dat eiseres geen aanspraak zou hebben op OGGz-middelen.
Eerst in het verweerschrift heeft verweerder zich nog op het standpunt gesteld dat eiseres geen aanspraak kan maken op de beschikbare middelen in het kader van de collectieve GGz-preventie, nu verweerder in het kader van de collectieve preventie GGz voor het jaar 2007 heeft gestreefd naar naadloze implementatie. Deze overweging kan echter niet dienen ter motivering van de stelling dat eiseres geen aanspraak heeft op voornoemde middelen in het kader van collectieve GGz-preventie, nu eiseres in het jaar 2006 in de gemeente van verweerder activiteiten heeft verricht in het kader van collectieve GGz-preventie. Zonder nadere motivering valt derhalve niet in te zien waarom eiseres bij een naadloze implementatie geen aanspraak zou hebben op (een deel van) voornoemde middelen. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/2951 WMO A
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 28 mei 2009
inzake
stichting “Stichting De Hoop”,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
tegen een besluit van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 augustus 2008, waarbij verweerder eiseres heeft meegedeeld dat is geconstateerd dat in het primaire besluit van 31 januari 2007 een onjuiste grondslag is gehanteerd, dat dit in het besluit op bezwaar wordt hersteld en dat het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit alsnog ongegrond wordt verklaard. Bij het primaire besluit heeft verweerder de door eiseres aangevraagde subsidie voor het verzorgen van preventieactiviteiten afgewezen.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 15 januari 2009, waar namens eiseres is verschenen J.W.C Obbink. Namens verweerder is verschenen mr. Tj.P. Grünbauer, werkzaam bij verweerders gemeente.
Overwegingen
2.1 Eiseres heeft op 18 december 2006 bij verweerder een subsidiebedrag van ten minste € 50.770,- aangevraagd voor het jaar 2007 ten behoeve van het verzorgen van nader omschreven preventieactiviteiten.
2.2 Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen op de grond dat subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 juli 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.3 Bij uitspraak van deze rechtbank van 25 maart 2008 is het door eiseres tegen het besluit van 11 juli 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard en is dat besluit vernietigd.
2.4 Verweerder heeft hierop op 28 augustus 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 7 oktober 2008 beroep ingediend bij deze rechtbank.
2.5 Eiseres heeft in beroep - samengevat - aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Gemeenten zijn met ingang van 1 januari 2007 verplicht om in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op negen prestatievelden hun burgers te ondersteunen bij maatschappelijke participatie. In 2007 is in het kader van de Wmo een bedrag van € 9.500.000,- aan gemeenten overgeheveld voor collectieve preventie op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg (GGz). Dit bedrag is verdeeld onder een aantal gemeenten, waaronder verweerders gemeente. De activiteiten van eiseres richten zich op collectieve GGz-preventie. In 2006 heeft eiseres in het kader van de AWBZ vanuit het zorgkantoor nog een bedrag van € 221.105,- ontvangen voor het uitvoeren van haar preventieactiviteiten door het hele land. Het bedrag dat verweerder in 2007 beschikbaar had voor subsidieverlening op het terrein van de collectieve GGz-preventie is niet, zoals verweerder meent, alleen bedoeld voor toeleiding naar zorg. Dat bedrag kan ook worden aangewend voor de preventieactiviteiten die eiseres in verweerders gemeente verricht. Volgens eiseres heeft de brief van 27 juli 2006 van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) waar verweerder zich op beroept, geen betrekking op de middelen die zijn toegekend voor de collectieve preventie.
2.6 Verweerder heeft in beroep aangevoerd - samengevat weergeven - dat eiseres in haar subsidieaanvraag uitsluitend aanspraak heeft gemaakt op middelen voor de Openbare Geestelijke gezondheidszorg (OGGz). Deze middelen zijn bedoeld voor activiteiten op het gebied van toeleiding van zorgwekkende zorgmijders, waaronder is begrepen het opsporen van mensen die zorg mijden in hun thuisomgeving of op straat, mensen die intensief benaderd moeten worden omdat zij in eerste instantie niet echt genegen zijn om hulp te aanvaarden en mensen met multiproblematiek zoals psychiatrische problemen, schulden, geen sociaal netwerk, soms verslaafd en geen werk. Weliswaar zien de activiteiten van eiseres op preventie en voorlichting en betreffen zij collectieve GGz-preventie, maar er is geen sprake van “toeleiding” als vorenbedoeld. De aanvraag van eiseres om subsidie sluit derhalve niet (geheel) aan bij de bestemming die aan de OGGz-middelen is gegeven. Verweerder verwijst in dit verband naar de brief van de Staatssecretaris van VWS van 27 juli 2006.
2.7 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wmo, wordt onder verslavingsbeleid verstaan: maatschappelijke zorg gericht op verslaafden, alle individuele geneeskundige verslavingszorg daaronder niet begrepen, en preventie van verslavingsproblemen, met inbegrip van activiteiten in het kader van de bestrijding van overlast door verslaving.
2.8 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g en 8° en 9°, van de Wmo, valt onder maatschappelijke ondersteuning het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen, en het bevorderen van verslavingsbeleid.
2.9 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad een of meer plannen vast, die richting geven aan de door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders te nemen beslissingen betreffende maatschappelijke ondersteuning.
2.10 Krachtens artikel 7, eerste lid onder a, van de Algemene Subsidieverordening Amersfoort 2001 (hierna: ASV) kan de subsidieaanvraag worden afgewezen als de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente.
2.11 Tussen partijen is niet in geschil dat de activiteiten waar eiseres subsidie voor heeft aangevraagd, kunnen worden ondergebracht onder de prestatievelden 8 en 9, als bedoeld in artikel 1, eerste lid aanhef en onder g, van de Wmo. Voorts is niet in geschil dat eiseres voorafgaand aan 1 januari 2007 in Amersfoort en omstreken activiteiten op het gebied van het verzorgen van preventieactiviteiten op het gebied van roken, alcohol- en drugsgebruik, heeft ontplooid en dat haar tot die datum ten behoeve van het verrichten van die activiteiten subsidie is toegekend, zij het dat deze werd bekostigd uit de middelen van de AWBZ.
2.12 Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat eiseres in haar aanvraag van 18 december 2006 uitsluitend heeft verzocht om een subsidie op basis van de hiervoor genoemde OGGz-middelen. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit uitsluitend beoordeeld of eiseres op deze middelen aanspraak kan maken. Volgens verweerder stelt eiseres thans in beroep ten onrechte - want te laat - dat zij ook aanspraak wenst te maken op andere middelen dan de OGGz-middelen.
2.13 In dit standpunt kan verweerder niet worden gevolgd. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij brief van 18 december 2006 verweerder in algemene zin heeft verzocht “een financiële bijdrage te leveren ter grootte van ten minste € 50.770,- zodat De Hoop in staat is om de in 2006 binnen uw gemeente uitgevoerde preventieactiviteiten voort te zetten in 2007”. In een bijlage bij deze brief heeft eiseres een toelichting gegeven op iedere afzonderlijke door haar verrichte activiteit - en de daarmee gemoeide kosten. Weliswaar heeft eiseres in de brief van 18 december 2006 opgemerkt dat met de invoering van de WMO per 1 januari 2007 de verantwoordelijkheid voor de OGGz bij gemeenten is komen te liggen en dat zij aanbieder is van OGGz-activiteiten, maar de rechtbank ziet niet in dat eiseres met deze enkele opmerking ook haar subsidieaanspraak heeft willen beperken tot de bij verweerder beschikbare OGGz-middelen. Voor zover bij verweerder onduidelijkheid bestond over de vraag op welke middelen eiseres aanspraak wenste te maken, had het op de weg van verweerder gelegen om op dit punt nader informatie bij eiseres in te winnen.
2.14 De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder noch in het bestreden besluit noch desgevraagd ter zitting inzichtelijk heeft gemaakt welke financiële middelen hij tot zijn beschikking heeft voor de subsidiëring van activiteiten die kunnen worden gebracht onder voornoemde prestatievelden 8 en 9 (zoals door eiseres verricht). Evenmin heeft verweerder inzichtelijk gemaakt aan de hand van welke criteria aanvragen om subsidie voor activiteiten op de genoemde prestatievelden worden beoordeeld. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting geen antwoord heeft kunnen geven op de vraag of de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort plannen heeft vastgesteld, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wmo.
2.15 In ieder geval heeft verweerder, gelet op hetgeen onder punt 2.13 is overwogen, ter motivering van de afwijzing van de subsidieaanvraag van eiseres niet kunnen volstaan met de vaststelling dat eiseres geen aanspraak zou hebben op OGGz-middelen.
2.16 Eerst in het verweerschrift heeft verweerder zich nog op het standpunt gesteld dat eiseres geen aanspraak kan maken op de beschikbare middelen (van in totaal € 80.000,-) in het kader van de collectieve GGz-preventie. Verweerder heeft toegelicht dat onder de AWBZ de collectieve GGz-preventie werd verricht door de RIAGG Amersfoort. Nu verweerder in het kader van de collectieve preventie GGz voor het jaar 2007 heeft gestreefd naar naadloze implementatie, heeft hij ervoor gekozen om aan de RIAGG Amersfoort subsidie te blijven verlenen. Nu aan deze instelling een bedrag van € 80.000,- is verleend, resteren in dit kader geen middelen meer om aan eiseres te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze overwegingen echter niet dienen ter motivering van de stelling dat eiseres geen aanspraak heeft op voornoemde middelen in het kader van collectieve GGz-preventie, nu eiseres ter zitting heeft toegelicht en door verweerder ook niet is weersproken dat zij in het jaar 2006 in de gemeente van verweerder activiteiten heeft verricht in het kader van collectieve GGz-preventie. Zonder nadere motivering valt derhalve niet in te zien waarom eiseres bij een naadloze implementatie geen aanspraak zou hebben op (een deel van) voornoemde middelen.
2.17 Uit het voorgaande volgt dat de in het bestreden besluit gehandhaafde beslissing van verweerder om de subsidieaanvraag van eiseres af te wijzen niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het bestreden besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
2.18 Het beroep is derhalve gegrond. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak - en in het bijzonder hetgeen onder punt 2.14 - is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres dienen te nemen.
2.19 De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het bestreden besluit,
3.3 bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
3.4 bepaalt dat de gemeente Amersfoort het door eiseres betaalde griffierecht ad € 285,- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra, voorzitter, en mr. M. ter Brugge en mr. K. van Gelein Vitringa-Boudewijnse, leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2009.
De griffier: De voorzitter:
mr. P. Bruins-Langedijk mr. K.J. Veenstra
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.