Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6044

Datum uitspraak2009-05-26
Datum gepubliceerd2009-06-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901494/2/M1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 7 mei 2008 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) aan [verzoeker] lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 13, zesde lid, en artikel 25 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (hierna: het Lozingenbesluit).


Uitspraak

200901494/2/M1 Datum uitspraak: 26 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 mei 2008 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) aan [verzoeker] lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 13, zesde lid, en artikel 25 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (hierna: het Lozingenbesluit). Bij besluit van 16 januari 2009 heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 mei 2009, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Oosterling en J.C.A. Voeten, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Bij het besluit van 16 januari 2009 heeft het college lasten onder dwangsom opgelegd, nu [verzoeker] volgens het college op het perceel sectie […], nummer […] ongeveer 345 fruitbomen, op het perceel sectie […], nummer […] ongeveer 492 fruitbomen en op het perceel sectie […], nummer […] ongeveer 167 fruitbomen heeft staan in de teeltvrije zone als bedoeld in onderscheidenlijk artikel 13, zesde lid, en artikel 25 van het Lozingenbesluit. In het besluit wordt [verzoeker] gelast deze bomen te kappen en tevens een keuze te maken uit één van de in artikel 13, zesde lid, onder b tot en met d, beschreven maatregelen. 2.3. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van het Lozingenbesluit worden met betrekking tot het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen de voorschriften, gesteld bij of krachtens het derde tot en met het veertiende lid, in acht genomen. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt langs oppervlaktewater een teeltvrije zone aangehouden. Ingevolge het zes lid van dit artikel bedraagt de teeltvrije zone bij de teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten: a. ten minste 900 cm; b. ten minste 450 cm, indien gebruik wordt gemaakt van een reflectiescherm; c. ten minste 300 cm, indien: 1o. gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit, 2o. gebruik wordt gemaakt van een vanggewas, 3o. sprake is van biologische teelt, of 4o. gebruik wordt gemaakt van een dwarsstroomspuit met reflectiescherm en van een emissiescherm, waarvan geen afdruipende gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater kunnen geraken; d. met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, ten minste 300 cm, indien gebruik wordt gemaakt van een dwarsstroomspuit en bij de bespuiting van de buitenste gewasrij geen gebruik wordt gemaakt van naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur en slechts gebruik wordt gemaakt van spuitdoppen waarvan door een deskundig, onafhankelijk instituut is vastgesteld dat het gebruik van die spuitdoppen bij die wijze van bespuiten resulteert in een driftdepositie in oppervlaktewater in de volbladsituatie van ten hoogste 1,5%. Ingevolge artikel 25 van het Lozingenbesluit bedraagt, in afwijking van artikel 13, zesde lid, de teeltvrije zone van percelen die niet breder zijn dan 70 m en aan de zijde parallel of nagenoeg parallel aan de gewasrijen worden begrensd door oppervlaktewater tot 1 januari 2010 tenminste 150 cm, indien bij de bespuiting van de buitenste gewasrij geen gebruik wordt gemaakt van naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur. 2.4. [verzoeker] betoogt dat hij bij zijn activiteiten de vereiste teeltvrije zone in acht neemt. De door het college bedoelde bomen functioneren volgens hem als windhaag. 2.4.1. Zoals de voorzitter eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 31 juli 2008 (in zaak nr. 200804673/1) op een verzoek van [verzoeker] om het treffen van een voorlopige voorziening in verband met het primaire besluit van 7 mei 2008 moet worden aangenomen dat door hem destijds het Lozingenbesluit is overtreden, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden. 2.5. [verzoeker] betoogt dat het college niet tot handhaving had mogen overgaan, nu zijn percelen als gevolg van de ruilverkaveling "De Gouw" in de toekomst drie meter breder zullen worden aan de zijde waar de door het college bedoelde bomen zich bevinden. Het kappen van deze bomen zou daardoor niet langer noodzakelijk zijn om aan de bepalingen van het Lozingenbesluit te kunnen voldoen. 2.5.1. Het college stelt dat uit de brief van 17 november 2008 van de Dienst landelijk gebied voor ontwikkeling en beheer blijkt dat de ruilverkaveling niet zal leiden tot de wijzing van de perceelgrenzen van [verzoeker] of het vergraven van sloten. 2.5.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.5.3. Uit de door het college genoemde brief van 17 november 2008 van de Dienst landelijk gebied voor ontwikkeling en beheer blijkt dat [verzoeker] bij de ruilverkaveling "De Gouw" is onderbedeeld en dat deze onderbedeling als gering wordt aangemerkt. Voorts wordt gesteld dat het gebruikelijk is in een landinrichting dat geringe onderbedelingen niet worden gecompenseerd door het verplaatsen van grenzen en vergraven van sloten, maar door een financiële compensatie in de Lijst der Geldelijke Regelingen. De Voorzitter stelt vast dat deze brief een informatief karakter heeft en niet de formele weergave van de stand van zaken met betrekking tot de ruilverkaveling bevat. Gelet op het verhandelde ter zitting is niet uitgesloten dat in het kader van de bodemzaak nog nadere relevante informatie over de ruilverkaveling naar voren kan worden gebracht, waardoor eerst in dat kader kan worden beoordeeld in hoeverre er in de onderhavige handhavingsprocedure rekening mee kan worden gehouden. Mede gelet op de onomkeerbare gevolgen van het kappen van de in het bestreden besluit bedoelde bomen, het belang van [verzoeker] bij de exploitatie van deze bomen en in aanmerking genomen dat de uitspraak in de bodemzaak voor het einde van 2009 is te verwachten, ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van 16 januari 2009, kenmerk 08.34020; II. gelast dat het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Melse Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2009 191-579.