
Jurisprudentie
BI6048
Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-06-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807968/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807968/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 1 september 2008, nr. 1424705, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek bij besluit van 10 juni 2008 vastgestelde uitwerkingsplan "Molenheide, [locatie] te [plaats]" (hierna: het uitwerkingsplan).
Uitspraak
200807968/1.
Datum uitspraak: 3 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2008, nr. 1424705, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek bij besluit van 10 juni 2008 vastgestelde uitwerkingsplan "Molenheide, [locatie] te [plaats]" (hierna: het uitwerkingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna ook: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 1 december 2008.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2009, waar [appellanten] in persoon en bijgestaan door mr. A.J.L. Claassen, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door A.C.H.A. Tulkens, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek, vertegenwoordigd door A.J.M. van Doorn, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Ingevolge artikel 11, zesde lid, van de WRO worden uitwerkingen als in dit artikel bedoeld geacht van het plan deel uit te maken, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet verwerkelijkt is, kunnen worden herzien op dezelfde wijze, als waarop zij tot stand zijn gebracht. Hieruit volgt dat de normale procedure tot herziening van een bestemmingsplan dient te worden gevolgd indien en voor zover de in een uitwerkingsplan neergelegde bestemming is verwerkelijkt.
2.2. Het uitwerkingsplan van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Molenheide" voorziet in een bebouwingsvlak om de bouw van een woning mogelijk te maken. De geldende bestemming is "Woonbos". De locatie maakt onderdeel uit van het bosgebied Molenheide en bevindt zich in het buitengebied ten zuidwesten van de kern Lieshout. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van een verzoek van [appellant].
2.3. Het beroep van [appellant], eigenaar van het perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend [gemeente], sectie […], nr. […] (hierna ook: het onderhavige perceel), richt zich tegen de onthouding van goedkeuring aan het uitwerkingsplan van het onderhavige perceel.
2.4. Het college heeft de onthouding van goedkeuring gegrond op de omstandigheid dat in 1984 al een deel van het onderhavige perceel bij een uitwerkingsplan betrokken is geweest, zodat voor een deel van het onderhavige perceel op grond van het uitwerkingsplan uit 1984 de bestemming al is verwerkelijkt. Hierdoor is de uitwerkingsplicht voor het oostelijke deel van het perceel vervallen en kan niet voor een tweede maal een beroep op de uitwerkingsplicht worden gedaan, aldus het college.
2.5. [appellant] bestrijdt dat voor zijn perceel het in 1984 vastgestelde uitwerkingsplan is verwerkelijkt. In dit verband wijst hij op de totstandkomingsgeschiedenis van zijn perceel. Hij voert aan, samengevat weergegeven, dat het college heeft verzuimd om een zorgvuldige belangenafweging te maken omdat het onder meer geen rekening heeft gehouden met de historische situatie en de bijzondere omstandigheden van het geval. Volgens [appellant] is volgens vaste jurisprudentie bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend, waarbij in beginsel dient te worden uitgegaan van kadastrale percelen. Hij verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 14 juni 2006 in zaak nr. 200507168/1 en 5 oktober 2005 in zaak nrs. 200410068/1 en 200409585/1.
2.6. Ingevolge artikel 4, aanhef, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Molenheide", voor zover hier van belang, zijn de tot "Woonbos" aangewezen gronden bestemd ten dienste van woondoeleinden en voor het in stand houden als bos, zulks ten behoeve van de volgende doeleinden: het behoud van de aldaar voorkomende landschappelijke en geomorfologische waarden en de bodembescherming.
Ingevolge artikel 4, onder A, aanhef en sub I.a., mogen de tot "Woonbos" bestemde gronden uitsluitend worden bebouwd met vrijstaande eengezinshuizen, daarbij behorende aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat eengezinshuizen en daarbij behorende aanbouwen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken mogen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 4, onder A, sub II, voor zover hier van belang, werken burgemeester en wethouders het plan uit ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de WRO voor de als zodanig op de kaart aangegeven bouwzones door het hierin aanwijzen van bebouwingsvlakken 2, waarbij de regels onder E van dit artikel in acht genomen moeten worden.
Ingevolge artikel 4, onder E, moeten burgemeester en wethouders bij het uitwerken de volgende regels in acht nemen:
a. het aanwijzen van een bebouwingsvlak vindt uitsluitend plaats indien de voorgenomen oprichting van een woning daartoe aanleiding geeft;
b. voor aanwijzen van een bebouwingsvlak komen uitsluitend percelen in aanmerking met een oppervlakte van ten minste 1 ha en een breedte van niet minder dan 75 m.
2.6.1. Niet in geschil is dat het perceel van [appellant], met de huidige aanduiding sectie […], nr. […], bij akte van scheiding en verdeling van 22 maart 1985 door [appellant] in eigendom is verkregen. Bij die gelegenheid ontstond zijn perceel door samenvoeging van delen van de voormalige aangrenzende percelen, kadastraal bekend [gemeente], sectie […], nr. […], en sectie […], nr. […], in die zin dat het oostelijke deel van het perceel met nr. […] en het westelijke deel van het perceel met nr. […] tot een nieuw aaneengesloten perceel werden gevormd met een oppervlakte van ongeveer 1 ha en een breedte van ongeveer 83,5 meter. In 1990 werden de percelen kadastraal hernummerd. Sindsdien heeft het aldus samengevoegde perceel van [appellant] de kadastrale aanduiding sectie […], nr. […]. Het resterende gedeelte van het perceel sectie […], nr. […] is hernummerd tot sectie […], nr. […].
In 1984 is het bestemmingsplan "'Molenheide' uitwerking perceel no. […], sektie […]" vastgesteld. Dat uitwerkingsplan voorziet in de mogelijkheid een woning op te richten op het toenmalige, circa 1,5 ha grote perceel sectie […], nr. […] door aanwijzen van een bebouwingsvlak 2 binnen de bestemming "Woonbos". Bij besluit van 10 oktober 1984 heeft het college aan dat uitwerkingsplan goedkeuring verleend. Vervolgens is een bouwvergunning verleend en op perceel sectie […], nr. […] een woning gerealiseerd.
2.6.2. Blijkens de plankaart behorend bij het bestemmingsplan "Molenheide", voor zover hier van belang, maakten de voormalige aangrenzende percelen, kadastraal bekend [gemeente], sectie […], nr. […], en sectie […], nr. […], met de bestemming "Woonbos", deel uit van het gebied waarvoor de uitwerkingsplicht gold, zoals opgenomen in artikel 4, onder A, sub II, van de planvoorschriften behorend bij het bestemmingsplan "Molenheide". De Afdeling constateert op grond van hetgeen hiervoor is overwogen onder 2.6.1. dat met het uitwerkingsplan uit 1984 deze uitwerkingsverplichting voor zover het betreft het voormalige perceel sectie […], nr. […], is komen te vervallen. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant] in 1985 een gedeelte van een perceel in eigendom heeft verkregen voor welk perceel sinds 1984 een uitwerkingsplan gold, te weten het voormalige perceel sectie […], nr. […]. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat in 1984 al een deel van het huidige perceel van [appellant], namelijk het oostelijke deel, bij een uitwerkingsplan is betrokken geweest. Naar het oordeel van de Afdeling rechtvaardigt de omstandigheid dat de uitwerking voor het voormalige perceel sectie […], nr. […] reeds heeft plaatsgevonden en de bestemming is verwerkelijkt, echter niet dat voor het perceel van [appellant] geen beroep op de uitwerkingsplicht meer kan worden gedaan. De Afdeling leest in het besluit van het college geen motivering voor het standpunt dat het zijn komen te vervallen van de uitwerkingsverplichting voor het voormalige perceel sectie […], nr. […], betekent dat deze verplichting ook is vervallen voor het westelijke gedeelte van het perceel van [appellant]. Dit westelijke perceelsgedeelte heeft immers geen deel uitgemaakt van het voormalige perceel sectie […], nr. […], en is niet bij een uitwerkingsplan betrokken geweest. De Afdeling betrekt bij haar oordeel dat tussen partijen niet in geschil is dat het perceel van [appellant] voldoet aan de uitwerkingsregels, als bedoeld in artikel 4, onder E, die burgemeester en wethouders bij het uitwerken in acht dienen te nemen. Tevens betrekt de Afdeling bij dit oordeel dat het bij het uitwerkingsplan van 1984 aangeduide bebouwingsvlak 2 is gelegen op het gedeelte van het voormalige perceel sectie […], nr. […] dat thans deel uitmaakt van het perceel sectie […], nr. […], welk perceel ook in zijn huidige omvang voldoet aan de uitwerkingsregels, als bedoeld in artikel 4, onder E.
2.6.3. Voor zover het bestreden besluit tevens berust op de motivering dat met het uitwerkingsplan het provinciaal belang ten aanzien van 'natuur - biodiversiteit' en dat ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit van en het contrast tussen landelijk en stedelijk gebied wordt geschaad, is de Afdeling van oordeel dat deze motivering op zichzelf onvoldoende is om het besluit te dragen. De Afdeling betrekt bij dit oordeel dat ingevolge artikel 4, aanhef, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Molenheide", voor zover hier van belang, de tot "Woonbos" aangewezen gronden zijn bestemd ten dienste van woondoeleinden en voor het in stand houden als bos, dat het bestemmingsplan "Molenheide" blijkens de toelichting gelezen in samenhang met de plankaart uitging van het realiseren van zes vrijstaande woningen op zes percelen van elk 1 ha, waarvan er vijf zijn uitgewerkt, en dat blijkens de schriftelijke uiteenzetting van het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek het onderhavige perceel aan alle zijden wordt omringd door woningen op ruim bemeten percelen, waardoor, aldus dat college, wordt betwijfeld of de toevoeging van één woning in een bestaand woonbos een onevenredige aantasting van de waarden van het bosgebied met zich brengt.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, waarbij goedkeuring is onthouden aan het uitwerkingsplan "Molenheide, [locatie] te [plaats]", niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.8. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 1 september 2008, kenmerk nr. 1424705;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 654,59 (zegge: zeshonderdvierenvijftig euro en negenenvijftig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broodman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009
204(-605).