
Jurisprudentie
BI6063
Datum uitspraak2009-05-28
Datum gepubliceerd2009-06-03
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902940/2/H1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-06-03
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902940/2/H1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 22 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lith (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de nieuwbouw van 11 appartementen op het perceel [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200902940/2/H1.
Datum uitspraak: 28 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 april 2009 in zaak nrs. 09/415 en 09/185 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lith.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lith (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de nieuwbouw van 11 appartementen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard, het besluit van 22 februari 2006 herroepen en vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de nieuwbouw van 10 appartementen op het perceel.
Bij uitspraak van 9 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 mei 2009, waar [verzoekers], in persoon en bijgestaan door mr. drs. Pasveer, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. van Tilborg, advocaat te Breda, en ir. M.W. Crins, werkzaam bij Ulehake Bouwfysica, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. L.P.M. van Erp, advocaat te Oss, en [belanghebbende], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. Daarbij geldt dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.
2.2. [verzoekers] exploiteren op het perceel dat is gelegen naast het perceel waarop op grond van de in geding zijnde besluitvorming 10 appartementen kunnen worden gerealiseerd een bedrijf, genaamd [bedrijf], bestaand uit een kunstcentrum, een kunstcafé en een terras. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of, gezien de bedrijfsactiviteiten die in [bedrijf] worden verricht, ter plaatse van de te realiseren appartementen een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
2.3. Gelet op de overgelegde rapporten van Ulehake Bouwfysica en Curvers Raadgevende Ingenieurs, is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk gemaakt dat de binnenwaarde van de woningen zal voldoen aan de daarvoor geldende norm van 35 dB(A). In zoverre bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gewaarborgd.
Aangaande de geluidbelasting op de buitengevel van enkele van de met het bouwplan beoogde appartementen als gevolg van de activiteiten van [bedrijf], bestaat, gezien ook de aanwezigheid van balkons en de mogelijkheid ramen te openen, enige twijfel of het oordeel van de voorzieningenrechter dat deze niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in hoger beroep zonder meer in stand zal blijven. De voorzitter ziet hierin evenwel geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [vergunninghouder] ter zitting heeft gesteld dat, mocht uiteindelijk blijken dat voor twee of drie van de in het bouwplan voorziene appartementen een goed woon- en leefklimaat onvoldoende is gewaarborgd, het bouwplan voor wat betreft die appartementen kan worden aangepast op een wijze, dat een dove gevel ontstaat, waardoor een dergelijk klimaat alsnog is verzekerd. In het overigens met betrekking tot de motivering en volledigheid van de ruimtelijke onderbouwing gestelde wordt evenmin aanleiding gezien een voorlopige voorziening te treffen, omdat voor zover dat in de hoofdzaak tot vernietiging zou leiden, ook dat uiteindelijk niet zal behoeven te leiden tot de conclusie, dat geen vrijstelling en bouwvergunning kan worden verleend.
2.4. Gelet hierop, en na afweging van de betrokken belangen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. De voorzitter zal, gezien de wederzijdse belangen, evenwel bevorderen dat de bodemzaak in september van dit jaar ter zitting zal worden behandeld. Daarbij geldt dat voor zover bouwactiviteiten worden verricht voordat de bij besluit van 2 december 2008 verleende vrijstelling en bouwvergunning in rechte onaantastbaar zijn, dat voor eigen risico geschiedt.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2009
457.