Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6089

Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-06-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807005/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 februari 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de aan [appellanten] toegekende huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 herzien van € 1.282,08 naar € 407,28 en de teveel betaalde huursubsidie over dit tijdvak teruggevorderd.


Uitspraak

200807005/1/H2. Datum uitspraak: 3 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2008 in zaak nr. 07/1904 in het geding tussen: [appellanten] en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie). 1. Procesverloop Bij besluit van 19 februari 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de aan [appellanten] toegekende huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 herzien van € 1.282,08 naar € 407,28 en de teveel betaalde huursubsidie over dit tijdvak teruggevorderd. Bij besluit van 7 juni 2007 heeft de minister het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 juli 2008, verzonden op 5 augustus 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] bij brief, bij de Raad van State op 16 september 2008 per fax ingekomen, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 oktober 2008. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2009, waar [appellanten], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) zijn onder meer de artikelen 3, 26 en 36 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) vervallen en is artikel 1a van de Hsw gewijzigd. De Aanpassingswet is per 1 september 2005 in werking getreden en geldt voor subsidietijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2006. Aangezien het subsidietijdvak waarop het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 februari 2007 betrekking heeft, vóór 1 januari 2006 is aangevangen, zijn de artikelen 1a, 3, 26 en 36 van de Hsw, zoals deze luidden ten tijde hier van belang, in dit geval van toepassing. 2.2. Ingevolge artikel 1a, zesde lid, van de Hsw bepaalt de inspecteur, onder wie de huurder of de medebewoners krachtens artikel 3, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ressorteren voor de heffing van de inkomstenbelasting, op verzoek van de minister het gecorrigeerde verzamelinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon in het peiljaar van de desbetreffende huurder of medebewoners. Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder rekeninkomen: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners in het peiljaar. Ingevolge het derde lid wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder inkomen verstaan: a. als over het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het gecorrigeerde verzamelinkomen, over het peiljaar; b. in een ander geval dan bedoeld onder a: het gecorrigeerde belastbare loon over het peiljaar. Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, kan de minister ambtshalve of op verzoek van de huurder, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden bij de toepassing van de artikelen 3, derde lid, of 4, derde lid, bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de minister bekend zouden zijn geweest. Ingevolge het derde lid kan als het eerste lid toepassing vindt de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast. 2.3. Aan het besluit van 7 juni 2007, waarbij het besluit van 19 februari 2007 is gehandhaafd, heeft de minister ten grondslag gelegd dat volgens nieuwe gegevens van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) het gecorrigeerde verzamelinkomen van [appellanten] over het peiljaar hoger was dan dat waarvan hij bij het besluit tot toekenning van huursubsidie was uitgegaan. De minister heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in dit geval geen aanleiding bestaat om de verhoging van het belastbaar inkomen van [appellanten] met € 11.630,00 met toepassing van de in artikel 26, eerste lid, van de Hsw neergelegde hardheidsclausule buiten beschouwing te laten, omdat deze verhoging niet valt onder het door hem bij het toepassen van de hardheidsclausule gehanteerde beleid en zich ook overigens geen situatie van bijzondere hardheid voordoet. De verhoging van het belastbaar inkomen van [appellanten] is volgens de minister geen gevolg van verrekening of van een administratieve fout. Volgens de gegevens van de Belastingdienst was een bedrag van € 11.630,00 ten onrechte niet bij de winst uit onderneming geteld. Slechts in zeer bijzondere situaties wordt geheel of gedeeltelijk afgezien van terugvordering, doch van een zodanige situatie is in dit geval geen sprake, aldus de minister. 2.4. [appellanten] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de toegekende huursubsidie te herzien en de teveel betaalde huursubsidie terug te vorderen. Hiertoe betoogt [appellanten] dat hij geen onjuiste gegevens heeft verstrekt, maar dat de minister het besluit tot herziening en terugvordering van de huursubsidie heeft gebaseerd op de gewijzigde gegevens van de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft besloten het verschil tussen de oudedagsreserve en het saldo van het ondernemersvermogen bij zijn inkomsten te tellen, omdat het ondernemersvermogen te laag was geworden. Volgens [appellanten] betreft het geen daadwerkelijke, maar een papieren inkomensverhoging en is zijn financiële draagkracht niet groter geworden. De rechtbank heeft volgens [appellanten] ten onrechte niet onderkend dat de minister bij de berekening van het rekeninkomen deze inkomensverhoging met toepassing van de hardheidsclausule buiten beschouwing had moeten laten. 2.4.1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om krachtens artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hsw bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen bij de toepassing van artikel 3, derde lid, geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing te laten, hanteert de minister vaststaand beleid. Volgens dat beleid kan de minister bij het bepalen van het inkomen onder meer inkomsten buiten beschouwing laten die door administratieve oorzaken een hoger gecorrigeerd verzamelinkomen of gecorrigeerd belastbaar loon hebben veroorzaakt en kan de verhoging soms in zijn geheel buiten beschouwing worden gelaten indien het gaat om een papieren inkomen zonder draagkrachtverhoging. Uit het bepaalde in artikel 1a, zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Hsw vloeit voort dat het door de Belastingdienst vastgestelde gecorrigeerde verzamelinkomen bepalend is voor de vaststelling van de aanspraak op huursubsidie. Blijkens een brief van de Belastingdienst van 8 december 2006 was het bedrag van de fiscale oudedagsreserve op 31 december 2004 € 11.630,00 hoger dan het ondernemingsvermogen en had [appellanten] in de jaren 2003 en 2004 niet aan het urencriterium voldaan. Volgens de Belastingdienst had dit bedrag daarom in de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2004 van [appellanten] bij de winst uit onderneming moeten worden geteld. Nu die aangifte in zoverre onjuist was, heeft de Belastingdienst het belastbaar inkomen van [appellanten] alsnog met € 11.630,00 verhoogd. Anders dan [appellanten] onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 26 van de Hsw (Kamerstukken II, vergaderjaar1996/97, 25 090, nr. 3, p. 36) heeft betoogd, gaat het in dit geval niet om in het peiljaar genoten eenmalige inkomsten, zoals een nabetaling, een eenmalige uitkering of een administratieve verrekening. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 mei 2008 in zaak nr. 200707944/1) valt de fiscale oudedagsreserve die deel uitmaakt van het gecorrigeerd verzamelinkomen niet onder de noemer "inkomsten die door administratieve oorzaken een hoger inkomen hebben veroorzaakt". Het gaat immers niet om inkomsten die [appellanten] nooit heeft genoten, maar om inkomsten die in het jaar dat ze feitelijk zijn genoten niet belastbaar zijn geweest en eerst in het jaar 2004 belastbaar werden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het gecorrigeerde verzamelinkomen van [appellanten] over het peiljaar 2004 daadwerkelijk is verhoogd. Van bijzondere omstandigheden die de minister hadden moeten nopen van het door hem gehanteerde beleid af te wijken, is niet gebleken. De door [appellanten] gestelde omstandigheid dat in een reeks van jaren per saldo geen huursubsidievoordeel is genoten, is geen bijzondere omstandigheid, reeds omdat de toekenning van huursubsidie betrekking heeft op een bepaald tijdvak en de in eerdere tijdvakken toegekende huursubsidie daarbij niet ter zake doet. De minister heeft dan ook in redelijkheid kunnen weigeren toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht tot de slotsom is gekomen dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de toegekende huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 met terugwerkende kracht, met inachtneming van de alsnog bekend geworden juiste gegevens, te herzien en de ten onrechte uitbetaalde huursubsidie terug te vorderen. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Groenendijk lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009 164-505.