Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6096

Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-06-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807751/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 november 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.


Uitspraak

200807751/1/H2. Datum uitspraak: 3 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 22 september 2008 in zaak nr. 07/45185 in het geding tussen: [appellant] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 november 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen. Bij uitspraak van 22 september 2008, verzonden op 24 september 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Bij onderscheiden brieven van 10 en 25 februari 2009 hebben partijen toestemming gegeven voor het achterwege blijven van het onderzoek ter zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Op 16 september 2002 heeft [appellant] een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 24 juni 2004 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister), voor zover thans van belang, deze aanvraag ingewilligd en [appellant] met ingang van 16 september 2002 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig tot 16 september 2005, verleend. Bij besluit van 9 januari 2006 heeft de minister [appellant] met ingang van 16 september 2005 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend. 2.2. Aan het verzoek om schadevergoeding is ten grondslag gelegd dat de minister de aanvraag van 16 september 2002 niet tijdig heeft ingewilligd en dat [appellant] in afwachting van de beslissing op de aanvraag geen voorzieningen of uitkeringen heeft ontvangen en derhalve kosten in verband met opvang en levensonderhoud heeft gemaakt. 2.3. Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft de minister het verzoek afgewezen. Bij uitspraak van 19 juli 2007 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend. Bij besluit van 7 november 2007 heeft de staatssecretaris het verzoek opnieuw afgewezen. 2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door onder verwijzing naar het in de jurisprudentie gestelde vereiste van processuele connexiteit te overwegen dat tegen het besluit van 7 november 2007 geen bezwaar heeft opengestaan en zij bevoegd is van het daartegen rechtstreeks bij haar ingestelde beroep kennis te nemen, heeft miskend dat de artikelen 79 en 80 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) geen betrekking hebben op een zelfstandig schadebesluit over een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van het niet tijdig verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. 2.4.1. In de uitspraak van 19 juli 2007 is wat betreft het besluit van de minister van 4 oktober 2006 overwogen, samengevat weergegeven, dat het gestelde schadeveroorzakende handelen is gelegen in het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 16 september 2002 en dat het vereiste van processuele connexiteit met zich brengt dat tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding rechtstreeks beroep openstaat. Uit deze uitspraak, die gezag van gewijsde heeft verkregen, vloeit voort dat tegen het besluit van de staatssecretaris van 7 november 2007 geen bezwaar kon worden gemaakt. De rechtszekerheid, die is gediend met eerbiediging van een in rechte niet meer aan te tasten uitspraak, brengt met zich dat de rechtbank terecht aan het in die uitspraak vervatte oordeel over de door [appellant] te volgen rechtsgang heeft vastgehouden. Het betoog faalt. 2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank, door onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007 (JV 2007/322) te overwegen dat niet is voldaan aan het zogenoemde relativiteitsvereiste en de staatssecretaris het verzoek om schadevergoeding op goede gronden heeft afgewezen, heeft miskend dat uit dat arrest niet is af te leiden dat de geschonden norm van tijdig en correct op een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beslissen niet mede strekt tot bescherming van het belang bij het ontvangen van voorzieningen voor de kosten van opvang en levensonderhoud. 2.5.1. Zoals de Afdeling eerder, daarmee dat arrest van de Hoge Raad volgend, heeft overwogen (onder meer uitspraak van 20 juni 2007 in zaak nr. 200608917/1, JV 2007/348), hebben de regels uit de Vw 2000 op grond waarvan de desbetreffende vreemdeling recht op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, tot doel die vreemdeling een recht op bestendig verblijf in Nederland te verlenen en strekken deze niet tot bescherming van vermogensrechtelijke belangen van die vreemdeling. Indien een bestuursorgaan in het kader van een procedure tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een voor deze procedure geldende regel heeft geschonden, heeft de desbetreffende vreemdeling toegang tot de rechter om de schending te doen herstellen, maar geeft de schending in beginsel geen recht op vergoeding van vermogensrechtelijke schade. In het geval van [appellant], waarin het om schending van de wettelijke beslistermijn in de Vw 2000 gaat, bestaat geen recht op schadevergoeding. Daarbij is van belang dat de plicht om binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn een besluit op de aanvraag te nemen niet los kan worden gezien van de aard van dat besluit. Weliswaar stelt het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een vreemdeling in staat in Nederland een bestaan op te bouwen, omdat hij slechts aanspraken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen kan maken, indien hij rechtmatig verblijf hier te lande heeft, maar dat betekent niet dat het verlenen van deze vergunning ertoe strekt een vreemdeling in staat te stellen inkomen uit voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen te verwerven. Bij het nemen van een tijdige en juiste beslissing op een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd spelen de gestelde vermogensrechtelijke belangen van [appellant] ook geen rol. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het relativiteitsvereiste aan vergoeding van de door [appellant] gestelde schade in de weg staat. Het betoog faalt. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Hazen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009 452.