
Jurisprudentie
BI6163
Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-06-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4962 WAO + 07/4963 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4962 WAO + 07/4963 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
1) Herziening WAO-uitkering. Juistheid vastgestelde belastbaarheid. De voorgehouden functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid. Enige afwisseling in houding respectievelijk enige afwisseling tussen zitten, staan en lopen is gewenst. De geselecteerde functies zijn mede op dit item bezien en er is een toelichting gegeven waarom de functies geschikt zijn. 2) Weigering ziekengeld. Maatstaf arbeid. In een geding als het onderhavige staat de passendheid van de in het kader van de WAO geselecteerde functies niet ter discussie.
Uitspraak
07/4962 WAO + 07/4963 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2007, 06/4838 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 06/4461 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat te Nijmegen, hoger beroep aangetekend.
Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Op 26 november 2007 heeft het Uwv een rapport van bezwaarverzekeringsarts S. Gommers van 21 november 2007 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2009. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met voorgaand schriftelijk bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Smid.
II. OVERWEGINGEN
07/4962 WAO
1. Appellant heeft op 15 oktober 1999 zijn werkzaamheden als bedrijfsleider horeca als gevolg van medische klachten moeten staken. Per einde wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanaf 21 april 2003 is de WAO-uitkering herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Op 30 juni 2003 is het bezwaar tegen de herziening van de WAO-uitkering ongegrond verklaard. Op 8 oktober 2004 is na medisch en arbeidskundig onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op 45 tot 55%. Op 2 december 2004 heeft appellant zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet ziekgemeld en daarna is hij diverse malen medisch onderzocht. Op 13 januari 2006 is appellant door verzekeringsarts A.F. Malyar onderzocht en per 16 januari 2006 in staat geacht ten minste één van de WAO-functies, waaronder de functie van telefonist, receptionist met sbc-code 315120 te verrichten. Naar aanleiding van een medisch onderzoek op 11 juli 2005 heeft arbeidsdeskundige R.C. Pabbruwee op 6 december 2005 een nader onderzoek ingesteld. Op grond daarvan is appellant per 17 februari 2006 op theoretische gronden voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt beschouwd en is zijn WAO-uitkering bij besluit van 19 december 2005 dienovereenkomstig herzien.
2. Bij besluit van 19 juli 2006 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2005 ongegrond verklaard.
3. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank Arnhem het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen. Overwogen wordt dat bezwaarverzekeringsarts S. Gommers blijkens zijn rapport van 29 mei 2006 de informatie van de behandelende sector bij zijn oordeel heeft betrokken. Daarbij doelt de rechtbank op de brieven van neuroloog dr. P.E. Vos van 27 juli 2004 en van neuroloog dr. A.C. Kappelle van 29 november 2004. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts kennis genomen van de door appellant ingebrachte informatie van de gemachtigde in de ZW-bezwaarprocedure tevens arts, de heer D.W. Triest van 22 april 2006 en is gemotiveerd waarom in deze informatie geen aanleiding is gezien het ingenomen standpunt te herzien. De stelling van appellant, dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen onderzoek heeft laten verrichten door een onafhankelijke deskundige dan wel geen medische informatie heeft ingewonnen bij de behandelende sector treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Voorts overweegt de rechtbank, dat voor zover geoordeeld zou moeten worden dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, dit in bezwaar is hersteld, doordat de bezwaarverzekeringsarts na de hoorzitting een lichamelijk onderzoek heeft verricht.
3.2. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies, te weten telefonist, receptionist (sbc-code 315120), schadecorrespondent (sbc-code 516080) en commercieel-administratief medewerker (sbc-code 516110) als algemeen geaccepteerde arbeid zijn te beschouwen. De stelling, dat bij de eerste en derde functie onvoldoende vertredingsmogelijkheden zouden bestaan, wordt niet gevolgd. De rechtbank ziet mede op grond van het rapport van bezwaararbeidsdeskundige F. van den Berg van
6 februari 2007 geen reden om aan te nemen dat in de functies langdurig in een gefixeerde houding gewerkt zou moeten worden. Aangezien uit arbeidskundig onderzoek blijkt dat met de functies waarop de schatting is gebaseerd een zodanig inkomen kan worden verdiend dat appellant 35 tot 45% arbeidsongeschikt beschouwd wordt, is het beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep is namens appellant, onder verwijzing naar hetgeen reeds eerder is aangevoerd, gesteld dat hij niet in staat is arbeid te verrichten overeenkomstig de voor hem vastgestelde belastbaarheid. Ter onderbouwing van dat standpunt is een schrijven van vaatchirurg dr. J.A. van der Vliet van 16 oktober 2006 in geding gebracht. Voorts wordt de invulling die de rechtbank aan het vereiste van de mogelijkheid van vertreden heeft gegeven te beperkt geacht. Tenslotte wordt onzorgvuldig geacht dat appellant, toen hij in het kader van een Ziektewet-beoordeling voor het spreekuur bij de verzekeringsarts is opgeroepen, direct ook in het kader van de WAO is beoordeeld, zonder daarvan op de hoogte te zijn gesteld.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per 17 februari 2006, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 mei 2006. De in hoger beroep overgelegde informatie van vaatchirurg Van der Vliet van 16 oktober 2006 is door bezwaarverzekeringsarts S. Gommers op 21 november 2007 besproken. De Raad ziet geen aanleiding om diens conclusie, dat de informatie geen reden geeft verdergaande beperkingen aan te nemen, niet te volgen. Appellant wordt in staat geacht per 17 februari 2006 arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid.
5.2. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de zaak is de Raad van oordeel dat de functies die aan eiser zijn voorgehouden te beschouwen zijn als algemeen geaccepteerde arbeid. De grief dat de rechtbank een onjuiste invulling aan het begrip vertreden zou hebben gegeven kan niet slagen. In de FML van 29 mei 2006 is als toelichting onder punt 5.1 en 5.9 opgemerkt, dat enige afwisseling in houding respectievelijk enige afwisseling tussen zitten, staan en lopen gewenst is. De Raad stelt vast dat in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige P.G. Reijnen van 18 juli 2006 de geselecteerde functies mede op dit item zijn bezien en een toelichting is gegeven waarom de functies geschikt zijn. De Raad acht de gegeven toelichting inzichtelijk en ziet geen aanleiding die conclusie niet te volgen.
5.3. Tenslotte is de Raad van oordeel, dat het het Uwv vrij staat om tegelijk met de beoordeling van het recht op ziekengeld ook de aanspraak op uitkering ingevolge de WAO te beoordelen. Deze handelwijze acht de Raad niet in strijd met de zorgvuldigheid.
5.4. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 kan dan ook niet slagen.
07/4963 ZW
6. Naar aanleiding van de ziekmelding op 2 december 2004 is appellant op 13 januari 2006 door verzekeringsarts A.F. Malyar onderzocht en per 16 januari 2006 in staat geacht om ten minste één van de aan de WAO-schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. Dit is appellant bij primair besluit van 17 januari 2006 medegedeeld.
7. Bij besluit van 19 juli 2006 (hierna: bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2006 ongegrond verklaard.
8. Bij aangevallen uitspraak 2 is het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
8.1. De rechtbank overweegt dat in een situatie als de onderhavige de maatstaf voor zijn arbeid gangbare arbeid is, zoals bij de beoordeling van de aanspraak op uitkering ingevolge de WAO is geconcretiseerd. Eén van de functies is de telefonist, receptionist met sbc-code 315120.
8.2. De rechtbank is van oordeel, dat op basis van de medische gegevens waaronder de rapporten van verzekeringsarts Malyar van 13 januari 2006 en bezwaarverzekeringsarts Gommers van 29 mei 2006 geen redenen bestaan om aan het oordeel dat appellant per 16 januari 2006 in staat is zijn arbeid te verrichten te twijfelen.
De rechtbank ziet in hetgeen namens appellant is aangevoerd geen redenen appellant meer beperkt te achten dan aangenomen.
8.3. Voorts is de rechtbank van oordeel, dat appellant voldoet aan het opleidingsniveau dat vereist is voor de functie van telefonist, receptionist. Tevens heeft bezwaararbeidsdeskundige P.G. Reijnen op 13 oktober 2006 aangetoond dat de functie van telefonist, receptionist per 16 januari 2006 nog actueel was. Tenslotte is toegelicht waarom de rechtbank van oordeel is dat bij genoemde functie geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid.
9. In hoger beroep worden de eerder geformuleerde grieven onder meer ten aanzien van de vaststelling van de belastbaarheid, herhaald.
10. De Raad overweegt als volgt.
10.1. De Raad is van oordeel dat de grief dat de beperkingen van appellant zouden zijn onderschat niet gevolgd kan worden. De Raad verwijst hiertoe naar hetgeen met betrekking tot bestreden besluit 1 is overwogen.
10.2. Wat betreft de actualiteit en het opleidingsniveau van de functie van telefonist, receptionist met sbc-code 315120 merkt de Raad onder verwijzing naar zijn uitspraak van 12 november 2008, LJN BG4669, op dat in een geding als het onderhavige de passendheid van de in het kader van de WAO geselecteerde functies niet ter discussie staat. Ook overigens zijn er in de visie van de Raad geen aanwijzingen de hersteldverklaring per 16 januari 2006 voor onjuist te houden.
10.3. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat aangevallen uitspraak 2 eveneens voor bevestiging in aanmerking komt.
11. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en M.C.M. van Laar en B.W.N. de Waard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) A.L. de Gier.
TM