Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6170

Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5503 WAO + 07/5657 WAO + 08/2461 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

1) Herziening WAO-uitkering. Dubbel hoger beroep. Hangende beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts, n.a.v. CRvB 12-10-2006, LJN AY9971, de eerder opgestelde FML bijgesteld en de beperkingen afgezwakt. De daarvoor gegeven motivering acht de Raad ontoereikend. Hoger beroep Uwv slaagt niet. Hoger beroep van betrokkene dat is gericht tegen de arbeidskundige grondslag, wordt wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. 2) Hersteldverklaring ZW. Oordeel in WAO-zaak impliceert dat niet staande kan worden gehouden dat de hersteldverklaring door één passende functie wordt gedragen.


Uitspraak

07/5503 WAO + 07/5657 WAO + 08/2461 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2007, 06/3522, in het geding tussen: [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en het Uwv, en op het hoger beroep van: betrokkene, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2008, 07/1838, in het geding tussen: betrokkene en het Uwv. Datum uitspraak: 27 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Het Uwv en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 14 augustus 2007. Het Uwv heeft tevens een verweerschrift ingediend. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van 11 maart 2008. Het Uwv heeft daarop een reactie gegeven. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2009. Betrokkene noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael. De zaken zijn gevoegd behandeld. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1. Betrokkene is werkzaam geweest als voltijds leerkracht in het Onderwijs in Allochtone Levende Talen. Op 21 augustus 2003 is hij voor dat werk wegens psychische klachten volledig uitgevallen. Bij de beoordeling per einde wachttijd op 19 augustus 2004 heeft de verzekeringsarts bij betrokkene een beperkte psychische belastbaarheid vastgesteld. Na arbeidskundig onderzoek is de mate van arbeidsongeschiktheid gesteld op 45 tot 55%. Nadat betrokkene informatie van zijn behandelende cardioloog had ingebracht, heeft de bezwaarverzekeringsarts, A.A.W. Haver, in de Functie Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 mei 2005 ook lichamelijke beperkingen vanwege een beperkte cardiale belastbaarheid aangenomen. Deze bijstelling heeft niet tot een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse geleid. Bij besluit op bezwaar van 19 juli 2005 is de mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% gehandhaafd. 1.2. Bij uitspraak van 26 mei 2006 heeft de rechtbank het besluit van 19 juli 2005 vernietigd en het Uwv de opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen. De rechtbank was van oordeel geen reden te hebben om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 4 mei 2005, maar achtte onvoldoende gemotiveerd op welke grond het Uwv bij de vaststelling van het maatmaninkomen was afgeweken van de door de werkgever van betrokkene aan het Uwv gedane opgave van dat inkomen. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv op 11 januari 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per einde wachttijd op 19 augustus 2004 gesteld op 55 tot 65%. 1.3. Tussentijds heeft betrokkene zich opnieuw ziek gemeld vanwege toenemende linkerarmklachten berustend op een ulnaropathie links. Bij onderzoek van 27 april 2007 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat de armklachten na een operatieve behandeling geheel waren verdwenen. De verzekeringsarts was van oordeel dat sprake was van een herstel tot het oude niveau van functioneren en achtte betrokkene met ingang van 2 mei 2007 volledig geschikt voor de hem eerder in het kader van de WAO voorgehouden functies te weten administratief medewerker, medewerker textiel en textielproducten maker. Per genoemde datum is vervolgens de uitkering ingevolge de Ziektewet beëindigd. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat hij zich niet in staat acht enige loonvormende arbeid te verrichten. Bij besluit van 23 augustus 2007 is dat bezwaar ongegrond verklaard. 1.4. Tegen het besluit van 11 januari 2007 heeft betrokkene bij de rechtbank beroep ingesteld. Hangende dit beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts, W.M. Koek, naar aanleiding van de uitspraak van deze Raad van 12 oktober 2006, LJN AY9971, op 12 februari 2007 een nieuwe FML opgesteld. Daarbij zijn de verschillende toelichtingen die bij de FML van 4 mei 2005 door de bezwaarverzekeringsarts Haver waren aangegeven, komen te vervallen. Vervolgens heeft de bezwaararbeidskundige op de voor betrokkene passend geachte functies een nadere toelichting gegeven. 2. Bij de aangevallen uitspraak van 14 augustus 2007 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 januari 2007 gegrond verklaard. De rechtbank zag geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het door het Uwv opnieuw berekende maatmanloon, maar zag wel aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts Koek op 12 februari 2007 vastgestelde FML. De rechtbank was van oordeel dat niet blijkt dat Koek over de in de FML van 4 mei 2005 opgenomen zogenoemde “verborgen beperkingen” overleg heeft gevoerd met de bezwaarverzekeringsarts Haver. Desondanks heeft Koek de door Haver op de items 3.1, 4.13, 4.14, 4.24, 5.6 en 5.7 gegeven toelichtingen als “feitelijk overbodig” geschrapt. De door Koek bij de FML van 12 februari 2007 gegeven motivering achtte de rechtbank ontoereikend, aangezien niet was ingegaan op de cardiale klachten van betrokkene. Bovendien had Koek betrokkene niet onderzocht en was niet nagegaan of de ten aanzien van de genoemde items aangenomen belastbaarheid overeenkwam met de beperkingen van betrokkene. Met betrekking tot het door betrokkene ingenomen standpunt ten aanzien van de hem voorgehouden functies was de rechtbank van oordeel dat het standpunt van betrokkene niet kon worden gevolgd. 3. Bij de aangevallen uitspraak van 11 maart 2008 heeft de rechtbank voor zover hier van belang het beroep van betrokkene tegen de beëindiging van de uitkering ingevolge de Ziektewet ongegrond verklaard. 07/5503 WAO + 07/5657 WAO 4. Het Uwv heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat van een aanpassing van de FML van 4 mei 2005 geen sprake was, omdat de door de bezwaarverzekeringsarts Haver in verband met de cardiale klachten aangegeven beperkingen niet uit de FML van 12 februari 2007 zijn verwijderd. Volgens het Uwv was er daarom dan ook geen aanleiding voor de bezwaarverzekeringsarts om betrokkene te onderzoeken of om overleg te plegen met de bezwaarverzekeringsarts Haver. De grieven in hoger beroep van betrokkene komen erop neer dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de hem voorgehouden functies passend kunnen worden geacht. 4.1. In de medische rapportage van 12 februari 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts Koek als conclusie vermeld dat de FML van 4 mei 2005 is gewijzigd en is ingevuld volgens de op dat moment geldende werkinstructie waarbij rekening is gehouden met de inhoud van de definities. 4.1.1. In de FML van 4 mei 2005 heeft de bezwaarverzekeringsarts Haver bij de onderdelen 4.13 (duwen of trekken) en 4.14 (tillen of dragen) als toelichting gegeven “niet frequent”. Volgens de bezwaarverzekeringsarts Koek is de normaalwaarde van duwen of trekken 5x per uur hetgeen niet als frequent wordt geduid. Derhalve kan die toelichting volgens deze arts worden verwijderd, omdat het niet frequente handelen volgens haar al in de definitie is ingesloten. De Raad heeft in de hem ter beschikking staande Gebruikershandleiding CBBS voor het onderdeel 4.13 geen normaalwaarde van 5x per uur kunnen vinden. Desgevraagd ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv over de hantering van die normaalwaarde geen duidelijkheid kunnen verschaffen noch kunnen aangeven op welke grond de bezwaarverzekeringsarts Koek de toelichting “niet frequent” bij het onderdeel 4.14 heeft weggelaten. 4.1.2. Met betrekking tot de onderdelen 4.18 (lopen), 4.19 (lopen tijdens het werk) en 4.20 (traplopen) heeft de bezwaarverzekeringsarts Haver op 4 mei 2005 als toelichting gegeven dat deze handelingen in een rustig tempo dienen te geschieden en met betrekking tot het traplopen dat dit doorgaans niet meer dan 15 treden achtereen zal zijn. Volgens de bezwaarverzekeringsarts Koek geeft die toelichting in het geval van lopen aan dat de normaalwaarde van 4 kilometer per uur is toegestaan en dat om die reden de toelichting kan vervallen. Het traplopen achtte Koek licht beperkt in de zin van tenminste in een keer een trap op en af ( 1 verdieping woonhuis). Naar het oordeel van de Raad kan de juistheid van de eigen invulling van Koek niet zonder meer aanvaard worden, nu niet is gebleken noch ter zitting duidelijk is gemaakt met welke intentie de bezwaarverzekeringsarts Haver de toelichting van “rustig tempo” heeft toegevoegd en of hem eenzelfde uitleg als door de bezwaarverzekeringsarts Koek is gegeven voor ogen stond. Met betrekking tot het onderdeel traplopen stelt de Raad vast dat de bezwaarverzekeringsarts dit aspect voor betrokkene wel licht beperkt heeft geacht, maar zonder nadere motivering de toevoeging van “rustig tempo” heeft laten vervallen. 4.1.3. Wat betreft het onderdeel 4.24 (specifieke voorwaarden voor het dynamisch handelen in arbeid) is Koek van oordeel dat de daarop door Haver gegeven toelichting “geen zware piekbelasting toegestaan” een toelichting is die geen aanvullende waarde heeft omdat de piekbelasting al wordt beperkt door het beperken van de specifiek belastende momenten en inspanningen. Volgens Koek is die beperking dus geen beperkende toelichting en moet daarom ook worden verwijderd. De Raad acht het echter niet uitgesloten dat Haver een specifieke bedoeling heeft gehad die Koek niet in de overweging heeft betrokken. 4.1.4. Ten aanzien van de onderdelen 5.6 (gebogen en/of getordeerd actief zijn) en 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn) heeft Haver als toelichting “niet frequent of langdurig”, respectievelijk “niet frequent” gegeven. De bezwaarverzekeringsarts Koek heeft daarvan opgemerkt dat de normaalwaarde 2x per uur is, hetgeen niet als frequent kan worden geduid, en de toelichting van Haver daarmee ingesloten zit in de definitie. Op grond daarvan heeft Koek de toelichtingen vervolgens verwijderd. De Raad stelt vast dat deze motivering van de bezwaarverzekeringsarts echter niet verklaart op welke grond de toelichting “langdurig” bij het onderdeel 5.6 is verwijderd. 4.2. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat voldoende aanleiding bestaat om het standpunt van het Uwv in twijfel te trekken dat geen wezenlijk verschil zou bestaan tussen de op 4 mei 2005 vastgestelde FML en die welke op 12 februari 2007 is vastgesteld. Op grond daarvan is de Raad van oordeel dat de rechtbank terecht heeft getwijfeld aan de juistheid van de FML van 12 februari 2007 en het besluit van 11 januari 2007 terecht om die reden heeft vernietigd. Het hoger beroep van het Uwv kan derhalve niet slagen en de uitspraak van 14 augustus 2007 moet voor zover aangevallen worden bevestigd. 4.3. Nu het besluit van 11 januari 2007 niet in stand blijft omdat aan de schatting een deugdelijke medische grondslag ontbreekt, komt de Raad niet toe aan een bespreking van de arbeidskundige grondslag van het besluit. Het hoger beroep van betrokkene, dat is gericht tegen de overwegingen van de rechtbank over de geschiktheid van de functies is dan ook bij gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk. 08/2461 ZW 5. Ingevolge artikel 19 van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld. 5.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt wanneer de verzekerde blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW verstaan gangbare arbeid zoals nader geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering ingevolge de WAO in de vorm van een aantal geselecteerde functies. Daarbij is het voldoende wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. 5.2. Zoals in 4.2 is overwogen kan vanwege een onvoldoende medische grondslag niet worden beoordeeld of de voor betrokkene geselecteerde functies passend kunnen worden geacht. Voor de ZW-zaak impliceert dit oordeel dat evenmin kan worden staande gehouden dat de herstelverklaring door één passende functie wordt gedragen. 5.3. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat het besluit van 23 augustus 2007 niet in stand kan blijven evenmin als de uitspraak van de rechtbank van 11 maart 2008 waarbij dat besluit in stand is gelaten. 6. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep in de WAO-zaak en in beroep en hoger beroep in de ZW-zaak. Deze kosten worden in de WAO-zaak begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, en in de ZW-zaak begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak van 14 augustus 2007 voor zover aangevochten; Verklaart het hoger beroep van betrokkene niet-ontvankelijk; Vernietigt de aangevallen uitspraak van 11 maart 2008; Verklaart het beroep tegen het besluit van 23 augustus 2007 gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in de WAO-zaak in hoger beroep en in de ZW-zaak in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het in de WAO-zaak en in de ZW-zaak betaalde griffierecht vergoedt van € 107,- + € 106,- in totaal € 213,-; Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 428,- wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en M.C.M. van Laar en B.W.N. de Waard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009. (get.) C.P.J. Goorden. (get.) A.L. de Gier. TM