
Jurisprudentie
BI6189
Datum uitspraak2009-05-29
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6019 WAO + 07/6020 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6019 WAO + 07/6020 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
1) Herziening WAO-uitkering (25-35%), hangende beroep bij nader besluit arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35-45%. Deugdelijke medische onderbouwing. Geen indicatie tot het, naast de gestelde lichamelijke en psychische beperkingen, aannemen van een zwaardere urenbeperking. Geselecteerde functies vanuit medisch oogpunt passend. 2) Weigering WAO-uitkering te verhogen (Amber-aanvraag), wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Voldoende zorgvuldige medische voorbereiding. Ondanks het ontbreken van duidelijk objectiveerbare afwijkingen zijn er ten aanzien van appellante reeds forse beperkingen zijn aangenomen.
Uitspraak
07/6019 WAO en 07/6020 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 september 2007, 06/1964 en 06/5146 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Namens appellante is verschenen mr. Van Berkel. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. J. Hut.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 10 februari 2006 heeft het Uwv, beslissende op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 21 december 2004 waarbij de WAO-uitkering van appellante, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 21 februari 2005 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Naar aanleiding van een aanvraag van appellante d.d. 24 augustus 2005 voor verhoging van de WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid (hierna: Amber-aanvraag) heeft het Uwv bij besluit van 31 mei 2006, beslissende op bezwaar, appellante onveranderd voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt geacht.
2.1. Appellante heeft tegen de besluiten van 10 februari 2006 en 31 mei 2006 beroep ingesteld.
2.2. Hangende de beroepsprocedure tegen het besluit van 10 februari 2006 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen, gedateerd 21 juni 2006, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 21 februari 2005 nader is vastgesteld op 35 tot 45%.
2.3.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 10 februari 2006 niet-ontvankelijk verklaard en het -ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)- tegen het wijzigingsbesluit van
21 juni 2006 gerichte beroep ongegrond verklaard.
2.3.2. De rechtbank heeft voorts bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 31 mei 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de WAO-uitkering van appellante met ingang van 17 maart 2006 onveranderd wordt berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45% en aanvullende beslissingen genomen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank over het besluit van 21 juni 2006 bestreden alsmede het oordeel van de rechtbank aangaande de afwijzing van haar Amber-aanvraag.
3.1. Ten aanzien van het besluit van 21 juni 2006 stelt appellante zich op het standpunt dat de door het Uwv aangenomen duurbelastbaarheid van 30 uur per week haar mogelijkheden overschrijdt. Appellant stelt dat een grotere urenbeperking moet worden aangenomen en zij voorts medisch niet geschikt is voor de geselecteerde functies.
3.2. Ten aanzien van de afwijzing van haar Amber-aanvraag stelt appellante zich op het standpunt dat er sprake is van toegenomen klachten. Er is ten onrechte geen informatie ingewonnen bij de huisarts zodat naar de mening van appellante sprake is van een onzorgvuldige medische voorbereiding.
4.1. Ten aanzien van het besluit van 21 juni 2006 overweegt de Raad als volgt.
4.2. Wat betreft de medische beoordeling is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond voor twijfel is aan de door de (bezwaar)verzekeringsarts in acht genomen medische beperkingen van appellant, zoals deze zijn weergegeven in de FML van 3 november 2004. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 7 februari 2006 inzichtelijk en medisch deugdelijk onderbouwd dat er op medische gronden geen indicatie bestaat tot het, naast de gestelde lichamelijke en psychische beperkingen, aannemen van een zwaardere urenbeperking. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische stukken ingediend die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
4.3. De Raad overweegt vervolgens dat het Uwv met de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige J.A.M. Snijders van 18 april 2006, 31 mei 2006 en 8 november 2006 een afdoende en sluitende motivering heeft gegeven van de conclusie dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vanuit medisch oogpunt passend zijn te achten voor appellante. De namens appellante ter zitting van de Raad geplaatste kanttekeningen bij de functies, waarop van de zijde van het Uwv adequaat is gereageerd, maken dit oordeel niet anders.
5.1. Ten aanzien van de afwijzing van de Amber-aanvraag overweegt de Raad als volgt.
5.2. De Raad is van oordeel dat aan het standpunt van het Uwv dat niet sprake is van toegenomen beperkingen, en derhalve niet sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, een voldoende zorgvuldige medische voorbereiding ten grondslag ligt. De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts op grond van de haar ter beschikking staande gegevens tot een verantwoorde oordeelsvorming kon komen. Er ontbreken objectief medische aanknopingspunten voor het aannemen van toegenomen beperkingen. Het enkele gegeven dat appellante toegenomen klachten ervaart betekent niet dat er om die reden sprake is van toegenomen beperkingen. De Raad merkt in dit verband op dat ondanks het ontbreken van duidelijk objectiveerbare afwijkingen er ten aanzien van appellante reeds forse beperkingen zijn aangenomen.
6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Rijnen.