Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6262

Datum uitspraak2009-04-23
Datum gepubliceerd2009-06-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/1149
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om planschadevergoeding intensieve veehouderij, in verband met beperking uitbreidingsmogelijkheden ten gevolge van realisering objecten voor verblijfsrecreatie. Toepasselijkheid Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, in plaats van door verweerder gehanteerde Wet geurhinder en veehouderij. Rapport van door rechtbank ingeschakelde deskundige vertoont tekortkomingen. Niettemin geen aanleiding voor een aanvullend advies. Uitgaande van het aantal dieren dat op de veehouderij mag worden gehouden, moet de afstand van een emissiepunt tot een stankgevoelig object van categorie I minimaal 170 meter en van categorie II minimaal 140 meter bedragen. Weliswaar ook in oude planologische situatie sprake van een overbelaste situatie, maar niet kan worden uitgesloten dat, doordat in de nabijheid van het bedrijf de realisering van objecten van categorie I mogelijk wordt, het door de nieuwe planologische regeling niet langer mogelijk is om, door verplaatsing van het emissiepunt, de afstand tot stankgevoelige objecten te vergroten en daarmee uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf te creëren. Niet kan worden uitgesloten dat hierdoor schade is ontstaan. Verweerder heeft bij de planvergelijking onjuiste uitgangspunten gehanteerd.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 07/1149 Uitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2009 inzake [eiser], te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. J.A.J.M. van Houtum, tegen de raad van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder, gemachtigden E. Kramer en R. Welten. Procesverloop Bij besluit van 15 december 2005 heeft verweerder eisers verzoek van 29 juni 2004 om vergoeding van planschade afgewezen. Bij besluit van 8 februari 2007 heeft verweerder het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van 14 maart 2008. De rechtbank heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting, geconstateerd dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft, in verband hiermee, op 1 april 2008 het onderzoek heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) te Den Haag als deskundige benoemd om een aantal bij haar levende vragen te beantwoorden. De StAB heeft, bij brief van 10 juni 2008, het door haar opgestelde verslag aan de rechtbank doen toekomen. Eiser heeft op 7 juli 2008 op dit verslag gereageerd. Van verweerder is geen reactie ontvangen. De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 17 februari 2009. Eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en [makelaar/adviseur], makelaar/adviseur projecten. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is of verweerder eisers verzoek om vergoeding van planschade terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Relevante feiten 2. Eiser exploiteert aan de [adres] te [plaats] een pluimveebedrijf. Op het bedrijf mogen, blijkens het verhandelde ter zitting, op basis van de op 7 maart 1995 verleende vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (hierna: milieuvergunning) 63.120 opfokhennen worden gehouden. De percelen van eiser worden aan de zuidzijde begrensd door gronden die in gebruik zijn bij recreatiepark "[recreatiepark]" en die in het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Gemert-Bakel 1998" (ook wel genoemd "Het is Best Buiten") zijn bestemd tot "Recreatiebedrijf". Het recreatiepark is gelegen binnen de, bij het vergunde aantal opfokhennen behorende, stankcirkel van het pluimveebedrijf. Standpunten van partijen 3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan "Het is Best Buiten", in het bijzonder door de daarin opgenomen bestemming "Recreatiebedrijf", in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn pluimveebedrijf wordt beperkt en aldus schade lijdt. Eiser heeft aangegeven dat de uitbreidingsmogelijkheden door opeenvolgende bestemmingsplannen steeds verder zijn aangetast. Eiser wijst in dit verband op het leggen van een dagrecreatieve bestemming op het perceel van het recreatiepark in 1965, het wijzigen van die bestemming in een verblijfsrecreatieve bestemming in 1976 en het verkleinen van de bebouwingsvrije zone aan de buitenzijde van het plangebied in 1998. Eiser benadrukt dat het onderscheid tussen dag- en verblijfsrecreatie van wezenlijk belang is geworden voor de beoordeling, nadat per 1 januari 2007 de Wet geurhinder en veehouderij in werking is getreden. Ingevolge deze wet kan een aanvraag om milieuvergunning niet meer worden afgewezen op de grond dat op (te) korte afstand sprake is van dagrecreatie en behoeft ook verblijfsrecreatie geen beletsel voor de verlening van een milieuvergunning te zijn, zolang maar geen sprake is van de aanwezigheid van geurgevoelige objecten binnen de stankcirkel van het agrarische bedrijf. Een geurgevoelig object is in de Wet veehouderij en stankhinder gedefinieerd als: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Omdat het op grond van het bestemmingsplan "Het is Best Buiten" mogelijk is geworden om binnen de stankcirkel van eisers bedrijf chalets op te richten, zijn volgens eiser de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf verminderd. De chalets moeten volgens hem namelijk als geurgevoelig object worden beschouwd. Verder is verweerder er volgens eiser aan voorbijgegaan dat het, vóór de inwerkingtreding van de Wet geurhinder en veehouderij, mogelijk zou zijn geweest om door verplaatsing van het emissiepunt een situatie te bereiken dat aan de minimaal in acht te nemen afstand tot het plangebied zou worden voldaan. Dit zou ruimte hebben geboden voor uitbreiding van het aantal dieren. Door de vaststelling van het bestemmingsplan "Het is Best Buiten" biedt verplaatsing van het emissiepunt geen soelaas meer. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat verweerder, in strijd met de Procedureverordening planschadevergoeding, ten onrechte geen advies van een door burgemeester en wethouders aangewezen deskundige heeft ingewonnen. Anders dan verweerder, meent eiser dat van kennelijke ongegrondheid van de aanvraag geen sprake was. 4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van een verslechtering ten opzichte van het voorheen bestaande planologische regime geen sprake is. De stankcirkel van eisers pluimveebedrijf strekte zich ook reeds onder het voorheen geldende planologische regime ruimschoots uit over gronden met een recreatieve bestemming. Door de vaststelling van het bestemmingsplan "Het is Best Buiten" wordt het bedrijf van eiser niet in de uitbreidingsmogelijkheden beknot. Die uitbreidingsmogelijkheden ontbraken ook al onder het voorheen geldende planologische regime. De eventuele schade is volgens verweerder dan ook geen gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan "Het is Best Buiten", maar veeleer van de milieuregelgeving die maakt dat, zowel onder het oude als onder het nieuwe planologische regime, een minimumafstand moe(s)t worden aangehouden tussen intensieve veehouderijbedrijven en stankgevoelige bestemmingen. Volgens verweerder maakt het niet uit of op het perceel een dag- of verblijfsrecreatieve functie rust(te), omdat de stankcirkel bij eisers bedrijf ook in het geval van een dagrecreatieve functie al ruimschoots over het recreatiebedrijf lag. Verder is verweerder de mening toegedaan dat, na een vergelijking van de verschillende planologische regimes, op eenvoudige wijze kon worden vastgesteld dat eiser met het van kracht worden van het bestemmingsplan "Het is Best Buiten" geenszins in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren. Daarom heeft verweerder afgezien van het vragen van een extern advies. Volgens verweerder levert de Wet geurhinder en veehouderij, in samenhang met de mogelijkheden voor verblijfsrecreatie, geen beperkingen op in de ontwikkelingsmogelijkheden voor eisers bedrijf. De chalets zijn, ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij, niet als geurgevoelige objecten aan te merken, omdat zij niet worden gebruikt voor permanent verblijf. Het relevante wettelijke kader 5. In artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, geldend ten tijde van het verzoek om planschadevergoeding, is bepaald dat de gemeenteraad een belanghebbende op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekent, voor zover blijkt dat deze ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening, of anderszins is verzekerd. 6. In artikel 3, eerste lid, van de Procedureverordening planschadevergoeding is bepaald dat het bestuursorgaan een verzoek om planschadevergoeding binnen 5 weken in handen moet stellen van de adviseur, zijnde een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan het inwinnen van het advies achterwege laten, indien de aanvraag kennelijk ongegrond is. De opeenvolgende planologische regelingen 7. Op 19 augustus 1965 heeft de gemeenteraad van verweerders gemeente (hierna: de gemeenteraad) het bestemmingsplan "Partiële herziening van het uitbreidingsplan in hoofdzaak Limbra '65" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 22 augustus 1965 goedgekeurd door gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten). In dit bestemmingsplan waren de in dit geval van belang zijnde gronden bestemd tot "Speeltuin". Op de als zodanig bestemde gronden mochten gebouwen worden opgericht die noodzakelijk waren voor de exploitatie van een speeltuin tot een maximaal bebouwingspercentage van 2% en onder de voorwaarden dat de oppervlakte van het bouwperceel minimaal 10 hectare moest bedragen en de afstand van enige opstal tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 20 meter moest bedragen. Op de plantekening is aangegeven dat de afstand tussen de rooilijn en de grens van het bestemmingsvlak 20 meter bedraagt. 8. Op 18 november 1976 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Recreatieterrein Limbra-Zonneweide", vastgesteld. Dit plan is door gedeputeerde staten op 14 december 1977 gedeeltelijk goedgekeurd. De betrokken gronden waren in dit plan bestemd tot "Kampeercentrum, zomerhuisjes", "Kampeerterrein" en "Recreatieve doeleinden". Goedkeuring werd onthouden aan het - het dichtst bij eisers agrarische bedrijf gelegen - plangedeelte met de bestemming "Kampeercentrum, zomerhuisjes". De Kroon heeft, bij Koninklijk Besluit van 3 juni 1981, no. 36, de onthouding van goedkeuring aan dit plangedeelte gehandhaafd. 9. Op 21 december 1998 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Gemert-Bakel 1998" (Het is Best Buiten), vastgesteld. Gedeputeerde staten hebben dit plan, voor zover hier van belang, goedgekeurd op 26 september 1999. De voor deze zaak relevante gronden zijn bestemd tot "Recreatiebedrijf". Ingevolge artikel 11 van de planvoorschriften van dit plan zijn de als zodanig bestemde gronden bestemd voor verblijfsrecreatieve doeleinden (in het onderhavige geval met als bedrijfsvorm een camping) en groenvoorzieningen en mogen op gronden met deze bestemming enkel bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde vormen van verblijfsrecreatie, met in achtneming van de in dit artikel genoemde voorwaarden. Op grond van de in dit artikel opgenomen bebouwingsregeling mogen op de tot "Recreatiebedrijf" bestemde gronden één bedrijfswoning en zomerhuizen met een maximale oppervlakte van 60 vierkante meter worden gebouwd, waarbij de afstand van enig gebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens van het recreatiebedrijf in zijn geheel minimaal 10 meter moet bedragen. Op grond van artikel 26, B, aanhef en onder 3, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de voorschriften van het plan, ten aanzien van het afwijken van de voorgeschreven afstandsmaat ten opzichte van de zijdelingse en achterste perceelsgrens, ten behoeve van het bouwen op de perceelsgrens, mits is aangetoond dat zich op het desbetreffende perceel geen andere reële mogelijkheden voordoen en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Een recreatiewoning/zomerhuis is, in artikel 1, onder 56, van de planvoorschriften, gedefinieerd als: een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruiker zijn hoofdverblijf elders heeft. Oordeel van de rechtbank 10. De rechtbank overweegt, voordat zij overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van de zaak, het volgende. Eiser heeft de rechtbank, in zijn brief van 7 juli 2008 naar aanleiding van het verslag van de StAB, verzocht om de StAB een nader advies uit te laten brengen, omdat het uitgebrachte advies in zijn ogen niet bruikbaar was. Eerst kort voor de zitting is de rechtbank gebleken dat het advies, zonder nadere toelichting van de zijde van de StAB, niet bruikbaar was voor de beslissing in deze zaak. Geconstateerd moet dan ook worden dat de rechtbank niet adequaat op de brief van eiser van 7 juli 2008 heeft gereageerd. In verband met de geconstateerde tekortkomingen in het verslag van de StAB, heeft de rechtbank de StAB telefonisch benaderd om te bezien of de opsteller van het verslag ter zitting aanwezig zou kunnen zijn om de gewenste toelichting te geven. De opsteller van het verslag bleek echter niet meer bij de StAB werkzaam te zijn. Niettemin heeft de rechtbank, gelet op de informatie die zij ter zitting van 17 februari 2009 heeft verkregen, geen aanleiding gezien om alsnog een aanvullend advies van de StAB te vragen. 11. Om vast te stellen of een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge van de wijziging van het planologische regime die tot schade lijdt of zal lijden, moet het planologische regime van na die wijziging worden vergeleken met het voorheen geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie bepalend, maar datgene wat op grond van beide regimes maximaal aan bebouwing of anderszins kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daarvan daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 12. Niet in geschil is dat het uitbreidingsplan "Limbra '65", dat voorafging aan de in rechtsoverweging 7 genoemde herziening daarvan, geen belemmeringen opleverde voor de exploitatie van eisers pluimveebedrijf. 13. Blijkens de plantoelichting bij de "Partiële herziening van het uitbreidingsplan in hoofdzaak Limbra '65", is het bestemmingsplan vastgesteld met het oog op de legalisering van de in de daaraan voorafgaande jaren tot stand gekomen speeltuin met bijbehorende accommodatie. 14. De Kroon heeft, bij het in rechtsoverweging 8 genoemde Koninklijk Besluit, de onthouding van goedkeuring aan dit plangedeelte door gedeputeerde staten aan het plangedeelte met de bestemming "Kampeercentrum, zomerhuisjes" van het bestemmingsplan "Recreatieterrein Limbra-Zonneweide", gehandhaafd, omdat de afstand tussen dit plangedeelte en de dichtstbijzijnde legkippenloods 70 á 75 meter bedroeg, maar de afstand tussen die loods en recreatieve woningen, uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, ten minste 275 meter zou moeten bedragen. De Kroon hield er daarbij rekening mee dat op grond van het voorafgaande uitbreidingsplan een eventuele uitbreiding van de agrarische bebouwing mogelijk was. Ten gevolge van deze - gehandhaafde - onthouding van goedkeuring, is voor het desbetreffende plangedeelte het bestemmingsplan "Partiële herziening van het uitbreidingsplan in hoofdzaak Limbra '65" blijven gelden. Concreet betekent dit dat tot het van kracht worden van het in 1998 vastgestelde bestemmingsplan "Het is Best Buiten" de bestemming "Speeltuin" is blijven gelden. Weliswaar is de realisering van gebouwen binnen een afstand van 20 meter van de plangrens niet mogelijk, maar het plan beperkt niet het gebruik van het gehele plangebied als speeltuin. 15. Op grond van de hem op 7 maart 1995 verleende milieuvergunning mocht eiser op zijn pluimveebedrijf 63.120 opfokhennen houden. Dit aantal dieren komt, gelet op de op dat moment geldende Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 (hierna: de Richtlijn), overeen met ruim 438 mestvarkeneenheden, uitgaande van een aantal van 144 dierplaatsen per mestvarkeneenheid. Verweerder heeft, blijkens het verhandelde ter zitting, bij de verlening van de milieuvergunning deze omrekeningsfactor gehanteerd. 16. In de Richtlijn wordt een categorie-indeling van stankgevoelige objecten gehanteerd. Afhankelijk van de indeling in één van deze categorieën, moet tussen een in die categorie genoemd object en het agrarische bedrijf een bepaalde afstand worden aangehouden, die kan worden afgeleid uit een bij de Richtlijn behorende grafiek. Uitgaande van een aantal van 438 mestvarkeneenheden, mogen, gelet op de afstandsgrafiek, binnen een afstand van ongeveer 170 meter rondom een emissiepunt van een agrarisch bedrijf geen bebouwde kom met een stedelijk karakter, zeer stankgevoelige objecten (zoals ziekenhuizen, sanatoria, internaten, etcetera), of objecten van verblijfsrecreatie zijn gelegen (categorie I). Op grond van het vóór de laatste planologische wijziging geldende planologische regime, konden dergelijke objecten niet binnen deze stankcirkel worden gerealiseerd. Uitgaande van hetzelfde aantal mestvarkeneenheden mogen, op grond van de Richtlijn, binnen een afstand van ongeveer 140 meter rondom een emissiepunt van een agrarische bedrijf geen objecten van categorie II voorkomen, te weten: een bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving (buurtschap, gehucht, etcetera), dan wel objecten van dagrecreatie (zwembaden, speeltuinen, sportvelden, golfbanen, etcetera). 17. Op grond van het bestemmingsplan "Partiële herziening van het uitbreidingsplan in hoofdzaak Limbra '65" kon het gehele plangebied ten behoeve van de bestemming "Speeltuin" worden gebruikt, hetgeen betekent dat het gebruik van de gronden als speeltuin (een object van categorie II) tot op een afstand van ongeveer 70 á 75 meter van het pluimveebedrijf van eiser mogelijk was. Vast staat daarmee dat niet aan de in dit geval voor categorie II geldende minimumafstand van ongeveer 140 meter werd voldaan. De Richtlijn maakte het mogelijk om door verplaatsing van het emissiepunt van de stallen de afstand te vergroten. Niet onaannemelijk is, dat dat in dit geval ook mogelijk was. Globale meting, aan de hand van de zich in het dossier bevindende tekeningen, lijkt erop te duiden dat die afstand tot in elk geval 150 á 160 meter zou kunnen worden vergroot, hetgeen overeenkomt met de door eiser genoemde afstand van 175 meter, er rekening mee houdende dat eiser er vanuit gaat dat niet tot op de erfgrens kan worden gebouwd. Niet kan worden uitgesloten dat eiser aldus over uitbreidingsmogelijkheden voor zijn pluimveebedrijf beschikte. 18. Ten gevolge van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Het is Best Buiten" is het mogelijk geworden om, met vrijstelling, tot op de zijdelingse en achterste perceelsgrens onder meer zomerhuisjes te bouwen. Zomerhuisjes zijn aan te merken als objecten van verblijfsrecreatie, behorende tot categorie I van de Richtlijn. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, mogen in dit geval op grond van de Richtlijn, binnen een afstand van ongeveer 170 meter rondom een emissiepunt van het pluimveebedrijf, geen objecten van categorie I voorkomen. Gelet op de omstandigheid dat de afstand tussen emissiepunten van het pluimveebedrijf en de op grond van het bestemmingsplan te realiseren stankgevoelige objecten niet verder kan worden vergroot dan tot ongeveer 150 á 160 meter, staat vast dat eiser ten gevolge van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Het is Best Buiten" in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn pluimveebedrijf is beperkt. Niet kan worden uitgesloten dat hierdoor schade is ontstaan. 19. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de beoordeling van het planschadeverzoek is uitgegaan van de toepasselijkheid van de Wet geurhinder en veehouderij. Op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Het is Best Buiten", werden stankhinder van intensieve veehouderijbedrijven en het bestaan van eventuele uitbreidingsmogelijkheden voor dergelijke bedrijven echter nog beoordeeld aan de hand van de op dat moment geldende Richtlijn. Verweerder heeft, dientengevolge, bij het nemen van de beslissing op het verzoek om planschadevergoeding, niet de juiste feiten betrokken. De rechtbank is, op grond van hetgeen zij hiervoor met betrekking tot de relevante feiten heeft overwogen, van oordeel dat verweerder het verzoek om planschadevergoeding dan ook niet terecht en op goede gronden heeft afgewezen. 20. In aanmerking genomen dat de Wet geurhinder en veehouderij geen rol speelt in de planvergelijking, kan in het midden blijven of de chalets nu wel of niet zijn te beschouwen als geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij. 21. Alleen al omdat verweerder bij de planvergelijking onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd, kan verweerders conclusie dat op eenvoudige wijze kon worden vastgesteld dat eiser met het van kracht worden van het bestemmingsplan "Het is Best Buiten" geenszins in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren, geen stand houden. Geoordeeld moet dan ook worden dat verweerder, in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Procedureverordening planschadevergoeding, eisers verzoek om planschadevergoeding ten onrechte niet binnen 5 weken in handen heeft gesteld van de in die verordening bedoelde adviseur. 22. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. 23. De rechtbank zal verweerder opdragen om, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen, een nieuw besluit te nemen. De rechtbank wijst verweerder erop dat hij zich daarbij alsnog zal moeten uitlaten over de door eiser in de bezwaarfase gevraagde vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Verweerder is in het te vernietigen besluit niet op dat bezwaar ingegaan. 24. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, begroot op in totaal € 966,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • 1/2 punt voor een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • 1/2 punt voor het verschijnen op een volgende zitting; • waarde per punt € 322,00; • wegingsfactor 1. Voor vergoeding van de door eiser gevorderde kosten van een deskundige, volgens de ter zitting van 14 maart 2008 ingediende staat van kosten voor 6 uren werk, ziet de rechtbank geen aanleiding, nu de gevraagde urenspecificatie ontbreekt. 25. Tevens zal de rechtbank verweerders gemeente opdragen eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. 26. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit te nemen; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, begroot op € 966,00; - wijst de gemeente Gemert-Bakel aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden; - draagt de gemeente Gemert-Bakel op om eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 143,00, te vergoeden. Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als voorzitter en mr. A.H.N. Kruijer en mr. F.P.J.M. Otten als leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J. van der Meiden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2009. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: