Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6357

Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-06-04
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.018.921
Statusgepubliceerd


Indicatie

Deze wet strekt er niet toe om inhoudelijk te toetsen of persoonsgegevens onjuist zijn. Correctie is alleen mogelijk bij op eenvoudige en objectieve wijze vast te stellen onjuistheden. Verwijderen betekent nog niet vernietigen. Verwijdering met terugwerkende kracht is niet mogelijk.


Uitspraak

DvdH dHJ 27 mei 2009 Sector civiel recht Zaaknummer: HV 200.018.921/01 Zaaknummer eerste aanleg: 88125 HA RK 08-267 GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Beschikking in de zaak in hoger beroep van: de heer [Appellant].], wonende te [woonplaats], appellant in principaal appel, geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel, hierna te noemen: [Appellant], procederende in persoon, t e g e n de Vereniging Medische Staf Sint Jans Gasthuis, gevestigd te [vestigingsplaats], geïntimeerde in principaal appel, appellante in voorwaardelijk incidenteel appel, hierna te noemen: de Vereniging, advocaat: mr. H.W.P.B. Taminiau. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 oktober 2008. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift d.d. 20 november 2008, aangevuld bij brief gedateerd 26 november 2008, welke laatstgenoemde brief is ingekomen ter griffie van het gerechtshof op 24 november 2008, heeft [Appellant] verzocht te verklaren dat de persoonsgegevens van [Appellant] in het bestand van de Vereniging door de Vereniging niet gebruikt mogen en mochten worden en verwijderd dienen te worden uit het bestand. Bij brief van 5 december 2008 heeft [Appellant] als productie toegezonden een kopie van de brief van Inspectie voor de Gezondheidszorg van 8 april 2004. 2.2. Bij verweerschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2009, heeft de Vereniging verzocht [Appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel met bekrachtiging van de bestreden beschikking zonodig met verbetering van gronden en akte vragend van het in het verweerschrift gedane bewijsaanbod. Tevens heeft de Vereniging voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld – namelijk voor het geval de beschikking waarvan beroep in principaal appel bekrachtigd wordt - en verzocht die beschikking te vernietigen voor zover het de proceskosten betreft, en opnieuw rechtdoende, [Appellant] alsnog te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg. De Vereniging verzoekt voorts veroordeling van [Appel-lant] in de proceskosten van het hoger beroep. 2.3. Bij brief d.d. 14 maart 2009 met producties – naar het hof begrijpt houdende verweer in incidenteel appel - ingekomen ter griffie op 18 maart 2009, heeft [Appellant] verzocht het incidenteel appel van de Vereniging te verwerpen 2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2009. Bij die gelegenheid zijn gehoord: - de heer [Appellant]; - de Vereniging, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.W.P.B. Taminiau. Zowel [Appellant] als mr. Taminiau hebben pleitnotities overgelegd. 2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - het proces-verbaal met bijlagen van de mondelinge behandeling in eerste aan-leg d.d. 1 oktober 2008, ontvangen van rechtbank Roermond; - stukken van eerste aanleg, ontvangen van [Appellant] op 5 december 2008; - de brief van [Appellant] d.d. 6 april 2009 met één bijlage; - de brief met bijlagen d.d. 8 april 2009 van de Vereniging, houdende kopie van het dossier omtrent [Appellant] dat berust onder de Stichting Sint Jans Gast-huis te [vestigingsplaats] (SJG) en aanwezig is in het archief van de advocaat in verband met de eerder gevoerde procedure bij het scheidsgerecht, alwaar hij toentertijd voor SJG optrad. 3. De beoordeling In principaal appel 3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. 3.1.1. Per 1 september 2001 is [Appellant] toegelaten tot het door SJG geëxploiteerde ziekenhuis. Al snel na de aanvang van de werkzaamheden zijn problemen over het functioneren van [Appellant] ontstaan. [Appellant] is op 18 februari 2003 door SJG met onmiddellijke ingang opgezegd. Het beroep tegen deze beslissing is door het Scheidgerecht Gezondheidszorg bij arbitraal vonnis van 6 mei 2005 afgewezen. 3.1.2. [Appellant] heeft zich op 11 februari 2003 tot de rechtbank Roermond gewend met een verzoek op grond van artikel 46 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) tot verwijdering en vernietiging van onder meer de zogenaamde zwartboeken (bijlagen bij de brief van 2 november 2002 van de afdeling neurologie), aanwezig bij SJG. Dit verzoek is afgewezen en ook hoger beroep en beroep in cassatie heeft [Appellant] niet mogen baten (HR 3 juni 2005, LJN AT1093). 3.1.3. In de procedure bij het Scheidsgerecht is het advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van 10 november 2003 aan de orde gekomen. [Appellant] heeft zich over dat advies beklaagd bij de Hoofdinspecteur. Bij brief van 8 april 2004 zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Op pagina 2, onderaan, van deze brief staat echter: Nu het ziekenhuis de Inspectie heeft geïnformeerd dat geen sprake was van direct gevaar voor de volksgezondheid … [Appellant] is op grond van deze passage van oordeel dat hij niet disfunctioneerde, noch de patiëntenzorg in gevaar bracht. 3.1.4. In de opzeggingsprocedure is mede gebruik gemaakt van adviezen van het bestuur van de medische staf (rov. 2.5 arbitraal vonnis 6 mei 2005). [Appellant] heeft bij brief van 21 januari 2008 de Vereniging aansprakelijk gesteld voor de schade geleden als gevolg van het hem voortdurend in diskrediet brengen als neuroloog en de daaruit voortgekomen opzegging door SJG. Hij legt daaraan mede ten grondslag dat het advies van het bestuur van de medische staf – de door [Appellant] bedoelde persoonsgegevens (rov. 2.1) - onjuist zijn, zoals blijkt uit de hiervoor geciteerde passage. De Vereniging heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen. 3.1.5. De rechtbank heeft in de beschikking waarvan beroep het verzoek van [Appellant] tot verwijdering van persoons- gegevens afgewezen op de grond dat de Wbp niet van toepassing is onder verwijzing naar de genoemde beschikking van de Hoge Raad. 3.1.6. Het hoger beroep van [Appellant] is gegrond op artikel 36 lid 1 Wbp, voor zover hier van belang luidende: Degene aan wie overeenkomstog artikel 35 kennis is gegeven hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te (…) verwijderen (…) indien deze feitelijk onjuist zijn, (…) 3.2. Het hof oordeelt als volgt. 3.2.1. In het verweerschrift in hoger beroep stelt de Vereniging dat zij nimmer over geautomatiseerde gegevens van [Appellant] heeft beschikt, behoudens een kopie van de toelatingsovereenkomst en het DMS (document medische staf, houdende een overeenkomst tussen SJG en de medische staf). Deze stukken zijn niet in geding. [Appellant] vraagt niet de verwijdering daarvan. De Vereniging betwist dan ook dat door haar een bestand met persoonsgegevens is aangelegd. 3.2.2. In het midden kan blijven of er nog andere stukken zijn. Het gaat [Appellant] in dit hoger beroep alleen om die stukken die SJG onder zich heeft (en heeft gebruikt voor de opzegging) en afkomstig zijn van de Vereniging. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze stukken niet als bestand aangemerkt kunnen worden en wel op dezelfde gronden als door de Hoge Raad uiteengezet. 3.2.3. Ter zitting van het hof is gebleken dat de inzet van het geding voor [Appellant] niet, althans niet direct is de verwijdering van persoonsgegevens, maar eerst en vooral de vaststelling van de onjuistheid daarvan, in het bijzonder van die stukken waaruit blijkt van het disfunctioneren van [Appellant] als neuroloog. In dat geval immers moet de Vereniging terugkomen op het advies aan het SJG om de toelatingsovereenkomst op te zeggen. Vaststelling van de onjuistheid leidt er dan toe dat [Appellant] schadevergoeding kan vorderen van de Vereniging. Ter zitting heeft [Appellant] hieraan toegevoegd dat hij belang heeft bij de vaststelling van de onjuistheid omdat hij in de onderhavige Wbp-procedure niet is aangewezen op proces- vertegenwoordiging en zich – door in persoon te procederen – aanzienlijke kosten kan besparen. 3.2.4. Naar het oordeel van het hof heeft de Wbp, anders dan [Appellant] meent, niet de strekking om rechtsbetrekkingen in geschil (hier de eventuele aansprakelijkheid van de Vereniging voor het verstrekken van onjuiste gegevens) tussen partijen te beslechten. Daartoe is [Appellant] aangewezen op de gewone civielrechtelijke procedure. Weliswaar bestaat volgens de letterlijke tekst van artikel 36 Wbp de mogelijkheid om onjuiste persoonsgegevens te doen verwijderen, maar daarbij gaat het alleen om gegevens waarvan op eenvoudige en objectieve wijze de onjuistheid valt vast te stellen (bijvoorbeeld niet betwiste feiten). De brief van 8 april 2004 van de Hoofdinspecteur voor de Volksgezondheid, waarop [Appellant] zich beroept, biedt onvoldoende concrete informatie om de onjuistheid van het advies van de Vereniging omtrent het functioneren van [Appellant] vast te kunnen stellen. De brief had ook niet ten doel om die onjuistheid vast te stellen. Het hof voegt hieraan toe dat de Wbp de betrokkene wel de mogelijkheid biedt om, in het geval er sprake is van subjectief (dus volgens [Appellant]) onjuiste ge-gevens, aanvulling in het bestand te doen opnemen. Een zodanig verzoek wordt niet gedaan. 3.2.5. [Appellant] verzoekt verwijdering uit het bestand met het oog op de te entameren procedure en een verbod de stukken nog te mogen gebruiken. Kennelijk heeft [Appellant] hier vernietiging op het oog. Het hof neemt dienaangaande in overweging dat verwijdering uit een bestand niet, althans niet zonder meer, betekent dat de te verwijderen gegevens vernietigd moeten worden. Archivering van de stukken volstaat, in ieder geval hier. [Appellant] heeft immers de Vereniging aansprakelijk gesteld, zodat voorshands niet valt uit te sluiten dat een gerechtelijke procedure zal volgen. De Wbp strekt er niet toe om te bewerkstelligen dat de Vereniging in die procedure geen gebruik meer zou mogen maken van de betreffende gegevens. Ingevolge artikel 21 Rv dienen partijen de rechter volledig en naar waarheid te informeren. Uitsluiting op voorhand van bewijsmateriaal komt in strijd met deze bepaling. Het verzoek van [Appellant] te verklaren dat de Vereniging geen gebruik mag maken van de gegevens – waar-voor de Wbp overigens ook geen grondslag biedt - is ook om deze reden niet toewijsbaar. Bovendien zijn alle stukken waarop [Appellant] doelt inmiddels gearchiveerd (brief mr. Taminiau van 18 februari 2008), zoals ook mocht worden verwacht gelet op het tijdsverloop. Verwijdering, als bedoeld in de Wbp, is dus niet meer aan de orde. 3.2.6. Het verzoek van [Appellant], dat het hof zal verklaren dat de Vereniging in het verleden geen gebruik mocht maken van de persoonsgegevens, kan niet worden toegewezen, reeds omdat de Wbp daarvoor geen grondslag biedt. Als [Appellant] meent dat de Vereniging onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van bepaalde gegevens is hij voor een rechterlijke beoordeling van dat standpunt aangewezen op de burgerlijke rechter. Verwijdering van persoonsgegevens ‘met terugwerkende kracht’, zoals door [Appellant] verzocht, behoort evenmin tot de mogelijkheden van de Wbp. 3.2.7. Ter onderbouwing van zijn stellingen dat persoonsgegevens verwijderd moeten worden stelt [Appellant] nog dat de Vereniging hem indertijd had moeten inlichten over de gegevens die SJG aan de Vereniging had gegeven in het kader van de adviesaanvraag. Naar het oordeel van het hof leidt de enkele omstandigheid dat de Vereniging deze inlichting niet heeft gegeven, zoal juist en zoal sprake is van een verplichting vallende onder de Wbp (hetgeen niet het geval is omdat een adviesaanvraag niet binnen de reikwijdte van de Wbp valt en de persoonsgegevens van [Appellant] bij SJG niet als bestand kunnen worden aangemerkt), niet tot de conclusie dat de adviesaanvraag en de daarbij verstrekte gegevens reeds daarom, zoals verzocht, als onjuist zijnde verwijderd moeten worden. 3.3. De conclusie is dat het principaal appel dient te worden verworpen, en dat de beschikking - behoudens ten aanzien van de proceskostenbeslissing waarover hierna - bekrachtigd dient te worden. In voorwaardelijk incidenteel appel 3.4. Aan de voorwaarde voor het instellen van dit appel is voldaan. 3.5. De grief is gegrond. [Appellant] heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Daaraan doet niet af, zoals door de rechtbank is overwogen, dat op de brief van [Appellant] van 5 mei 2008 niet inhoudelijk is gereageerd. De reactie van mr. Taminiau bij brief van 6 mei 2008 kan als een toereikende afwijzing van het verzoek tot verwijdering worden aangemerkt. 3.6. [Appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep aan de zijde van de Vereniging gevallen. 4. De beslissing Het hof: in principaal en incidenteel appel: vernietigt de beschikking waarvan beroep maar alleen voor wat betreft de proceskostenbeslissing; en in zoverre opnieuw recht doende: veroordeelt [Appellant] in de kosten in eerste aanleg aan de zijde van de Vereniging gevallen tot op heden begroot op nihil voor vast recht en op € 904,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad; bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige; veroordeelt [Appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de Vereniging gevallen tot op heden begroot op € 303,- voor vast recht en op € 1.788,- voor salaris advocaat; gelast de griffier overeenkomstig artikel 48 Wbp een afschrift van deze beschikking te sturen naar het College bescherming persoonsgegevens. Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Feddes en Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2009.