
Jurisprudentie
BI6412
Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-06-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/8057 WRB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/8057 WRB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Primair schadebesluit. De Raad voor rechtsbijstand heeft aan eiseres op grond van de vermogenstoets bij aanvraag een (voorwaardelijke) toevoeging geweigerd. Haar advocaat heeft daarom zijn werkzaamheden direct bij eiseres in rekening gebracht. Eiseres heeft tegen het afwijzingsbesluit geprocedeerd en de rekeningen van haar advocaat niet voldaan. Na een uitspraak van de ABRS heeft verweerder eiseres alsnog met terugwerkende kracht tot datum van ontvangst van de aanvraag een voorwaardelijke toevoeging verleend. Enkele weken daarna is deze voorwaardelijke toevoeging weer ingetrokken op grond van de vermogenstoets na afwikkeling van de gevoerde procedure. Deze beslissing is in bezwaar, beroep en hoger beroep in stand gebleven. Eerst na de tweede uitspraak van de ABRS heeft eiseres de rekeningen van haar advocaat voldaan. De daarover betaalde vertragingsrente heeft zij als schade van de Raad voor rechtsbijstand gevorderd. Dit verzoek is afgewezen, bezwaar daartegen is ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelt dat de gevolgen van verweerders onrechtmatige besluiten met terugwerkende kracht zijn weggenomen, terwijl er voor eiseres geen schade is ontstaan die door de nadere besluitvorming niet kon worden weggenomen. Er is dus geen grondslag voor toekenning van een schadevergoeding. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/8057 WRB
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres,
gemachtigde [A],
en
De Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiseres heeft op 28 februari 2003 (door verweerder ontvangen op 4 maart 2003) een aanvraag ingediend voor een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand (verder: Wrb) ter zake echtscheiding met nevenvorderingen.
Verweerder heeft bij besluit van 13 maart 2003 (3CZ8451) de verzochte toevoeging geweigerd, omdat het vermogen van eiseres de bij de wet gestelde grens overschreed.
Als gevolg van een daarover gevoerde procedure heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) bij uitspraak van 9 februari 2005 het in administratief beroep genomen besluit van verweerder van 15 juli 2003 vernietigd.
Gevolg gevend aan die uitspraak heeft verweerder, opnieuw beslissend op het administratief beroep (bezwaar) van eiseres, overeenkomstig een advies van mr. [B] van
20 mei 2005, bij besluit van 8 juni 2005 alsnog aan eiseres een voorwaardelijke toevoeging verstrekt, onder oplegging van een eigen bijdrage van € 64,--. Uit de opnieuw verrichte vermogenstoets bleek eiseres ten tijde van de aanvraag te beschikken over een vermogen beneden de gestelde wettelijke vermogensgrens.
Bij besluit van 27 juli 2005 heeft verweerder de voorwaardelijke toevoeging ingetrokken en een toevoeging geweigerd. Op grond van de verrichte vermogenstoets na afsluiting van de gevoerde echtscheidingsprocedure bleek eiseres te beschikken over een vermogen boven de gestelde wettelijke vermogensgrens.
Tegen verweerders besluiten van 8 juni 2005 en 27 juli 2005 is door eiseres geprocedeerd. Deze procedure is uitgemond in de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2008 (LJN: BC3025), waarbij het hoger beroep ongegrond is verklaard. Genoemde besluiten staan daardoor in rechte vast.
Na deze uitspraak is eiseres overgegaan tot betaling van vertragingsrente over de rekeningen van haar advocaat, die - bij gebreke van een toevoeging - zijn werkzaamheden ten behoeve van de echtscheidingsprocedure van eiseres op basis van zijn commerciële tarief aan eiseres in rekening had gebracht.
Bij brief van 14 april 2008 heeft eiseres verweerder verzocht om een schadevergoeding van in totaal € 3.500,-- in verband met de ontstane vertragingsrente en gemaakte reis- en verblijfkosten.
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft verweerder dat verzoek afgewezen.
Tegen dat besluit heeft eiseres bij brief van 6 juni 2008 bezwaar gemaakt. De gemachtigde van eiseres is op 12 september 2008 tijdens een hoorzitting op het bezwaar gehoord.
Bij besluit van 18 september 2008 (verzonden: 25 september 2008) heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor Bezwaar van 12 september 2008, het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiseres bij brief van 4 november 2008 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het beroep in behandeld ter zitting op 8 april 2009.
Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, [A].
Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, [C].
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank staat in dit beroep voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daar- tegen ingebrachte beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
Concreet moet de vraag worden beantwoord of verweerders besluiten van 13 maart 2003 en 15 juli 2003 onrechtmatig moeten worden geacht en of daardoor voor eiseres schade is ontstaan die verweerder aan haar dient te vergoeden.
2. Eiseres heeft, kort weergegeven, aangevoerd, dat verweerder, door aanvankelijk ten onrechte aan eiseres een (voorwaardelijke) toevoeging te weigeren, een situatie in het leven heeft geroepen, waarin de advocaat van eiseres op commercieel tarief is gaan declareren. Na de gevoerde procedures is weliswaar gebleken dat eiseres niet voor een definitieve toevoeging in aanmerking kwam, maar van vertragingsrente bij de betaling van de declaraties van de advocaat van eiseres zou geen sprake zijn geweest, indien verweerder direct de verzochte (voorwaardelijke) toevoeging zou hebben afgegeven. Door de onrechtmatige besluitvorming van verweerder is een directe betalingsrelatie ontstaan tussen eiseres en haar advocaat, in welk kader ook vertragingsrente verschuldigd was. Verder heeft de gemachtigde van eiseres reis- en verblijfkosten gemaakt in het kader van de gevoerde procedures, welke thans ten onrechte voor rekening van eiseres zijn gebleven.
Eiseres heeft verder aangevoerd, dat verweerder bij besluit van 8 juni 2005 voor het eerst een toevoeging aan haar heeft verleend en dat in dat besluit niet is vermeld dat dat is gebeurd met terugwerkende kracht tot en met 4 maart 2003. Artikel 32 van de Wrb voorziet volgens eiseres ook niet in die mogelijkheid.
3. Verweerder heeft zich, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de advocaat van eiseres destijds niet opeisbaar waren, aangezien vanwege de nog lopende procedure tot 25 juli 2005 niet duidelijk was of eiseres voor een definitieve toevoeging in aanmerking zou komen. Om die reden kon de advocaat geen aanspraak maken op betaling van de eerder verzonden rekeningen en kon van vertragingsrente geen sprake zijn. Eerst na intrekking van de toevoeging bij besluit van 27 juli 2005 werden de rekeningen van de advocaat opeisbaar en zou, bij het uitblijven van tijdige betaling, van vertragingsrente sprake kunnen zijn. Daarbij ontbreekt echter causaal verband tussen het handelen van verweerder en de gestelde schade. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2008 blijkt immers dat verweerders besluit van 27 juli 2005 juist was. De reis- en verblijfkosten ten behoeve van de door eiseres gevoerde procedures konden in het kader daarvan worden opgevoerd en kwamen in geval van gegrondverklaring voor vergoeding in aanmerking. Zij kunnen in het kader van dit verzoek niet opnieuw worden opgevoerd.
4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Wrb (inmiddels vervallen met ingang van 1 april 2006) verleent de raad een voorwaardelijke toevoeging, indien de aanvraag om verlening van rechtsbijstand betrekking heeft op een aanmerkelijk financieel belang of het aannemelijk is dat de kosten van rechtsbijstand verhaald kunnen worden op een derde.
In het tweede lid van genoemd artikel was bepaald dat, indien op het moment van beëindiging van de zaak waarvoor een voorwaardelijke toevoeging is verleend, blijkt dat de financiële draagkracht van de aanvrager zodanig is toegenomen dat deze de in artikel 34 genoemde bedragen overschrijdt, of dat de rechtzoekende de kosten van rechtsbijstand kon verhalen op een derde, de raad geen definitieve toevoeging verleent. Onder de toegenomen financiële draagkracht wordt mede verstaan de toename van de liquide middelen van de rechtzoekende.
5.1 Verweerder heeft op 6 mei 2008 een primair schadebesluit genomen. Daarin is geweigerd aan eiseres de door haar verzochte schadevergoeding te betalen. Eiseres heeft aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag gelegd de onrechtmatigheid van verweerders besluiten van 13 maart 2003, waarbij aan eiseres een (voorwaardelijke) toevoeging is geweigerd en van 15 juli 2003, waarbij het administratief beroep tegen het besluit van 13 maart 2003 ongegrond is verklaard. Eerstgenoemd besluit is door verweerder herroepen bij zijn besluit van 8 juni 2005, laatstgenoemd besluit is vernietigd door de Afdeling bij haar uitspraak van 9 februari 2005.
5.2 Op basis van de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005 en een advies van mr. [B] van 20 mei 2005 heeft verweerder, bij besluit van 8 juni 2005 alsnog in bezwaar aan eiseres een voorwaardelijke toevoeging verstrekt en het primaire besluit van 13 maart 2003 herroepen. Gelet op dit nadere besluit op bezwaar staat vast dat verweerders primaire besluit van 13 maart 2003 onrechtmatig was. Anders dan eiseres heeft betoogd, heeft verweerder evenwel in bezwaar de voorwaardelijke toevoeging verleend met terugwerkende kracht tot en met 4 maart 2003, de datum van ontvangst door verweerder van het verzoek van eiseres om toevoeging. Hoewel deze ingangsdatum in het besluit op bezwaar niet is vermeld, is het niet logisch er van uit te gaan dat verweerder de bedoeling heeft gehad de voorwaardelijke toevoeging "ex nunc" te verlenen. Met het besluit op bezwaar reageerde verweerder immers opnieuw op de aanvraag van eiseres van 28 februari 2003 en voerde hij opnieuw de vermogenstoets uit naar de vermogenspositie van eiseres ten tijde van de aanvraag. Aan de datum 8 juni 2005 komt geen andere betekenis toe dan die van de (min of meer toevallige) datum waarop het besluit op bezwaar is genomen. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat de voorwaardelijke toevoeging aan eiseres is verleend met ingang van 4 maart 2003.
5.3 Uitgaande van deze juridische stand van zaken kwam aan de advocaat van eiseres niet langer het recht toe bij haar aan te dringen op betaling van zijn declaraties en op betaling van de ontstane vertragingsrente. Eerst na verweerders besluit van 27 juli 2005, waarbij de voorwaardelijke toevoeging is ingetrokken en een toevoeging is geweigerd, is genoemd recht van de advocaat herleefd, zij het dat, gerekend van 27 juli 2005, niet langer mocht worden uitgegaan van de aanvankelijk gemaakte berekening van de vertragingsrente. Deze had aanvankelijk 22 oktober 2002 als ingangsdatum, maar had moeten worden herberekend met 27 juli 2005 als ingangsdatum. Vanaf die datum is eiseres aan haar advocaat betaling verschuldigd van zijn verrichtingen in het kader van de echtscheiding op basis van zijn commerciële tarief. Dat eiseres ervoor heeft gekozen verder te procederen tegen verweerders besluit van 27 juli 2005, welke procedure is geëindigd met de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2008, maakt dat niet anders. Die omstandigheid schort de civiele betalingsverplichting van eiseres ten opzichte van haar advocaat niet op.
5.4 Verweerder heeft zijn onrechtmatige besluit van 13 maart 2003 herroepen en bij besluit van 8 juni 2005 de gevolgen daarvan met terugwerkende kracht gecorrigeerd.
Bij verweerders besluit van 8 juni 2005 zijn eveneens de gevolgen van het vernietigde (en dus onrechtmatige) besluit van 15 juli 2003 weggenomen met de gegrondverklaring van het administratief beroep (bezwaar).
Na verweerders besluit van 8 juni 2005 valt niet langer een onrechtmatig besluit van verweerder aan te wijzen waarop de vordering van eiseres kan worden gebaseerd. Voorts doet zich geen situatie voor, waarin door de onrechtmatige besluitvorming van verweerder voor eiseres reeds schade was ontstaan, die met verweerders besluit van 8 juni 2005 niet ongedaan kon worden gemaakt. De rechtbank verwijst in dit verband naar r.o. 5.3. Verweerder heeft daarom met juistheid overwogen dat er geen causaal verband bestaat tussen een onrechtmatig besluit van verweerder en de door eiseres opgevoerde vertragingsrente.
Eveneens heeft verweerder met juistheid overwogen dat de door eiseres opgevoerde reis- en verblijfkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat zij onderdeel uitmaakten van de procedure waarin zij zijn gemaakt en in dat kader, in geval van gegrondverklaring, voor vergoeding in aanmerking konden komen.
Verweerder heeft daarom eveneens bij het thans bestreden besluit op goede gronden zijn primaire schadebesluit van 6 mei 2008 gehandhaafd.
Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.M. van der Meide.
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.