
Jurisprudentie
BI6435
Datum uitspraak2009-03-24
Datum gepubliceerd2009-06-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/761 WWB en AWB 08/836 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/761 WWB en AWB 08/836 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking bijstand. Gezamenlijke huishouding. De gedingstukken bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser ten tijde van belang het merendeel van de week in de woning van eiseres verbleef en daar zijn hoofdverblijf hield. De rechtbank kent aan de verklaringen van de getuigen, zoals die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris, een zwaarder gewicht toe dan aan de eerdere, andersluidende, verklaringen die zij tegenover de sociaal rechercheurs hebben afgelegd.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 08/761 WWB en AWB 08/836 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaken tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. E.W. van der Graaf,
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. E. van den Bogaard,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde].
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten van 13 mei 2004 zowel de bijstandsuitkering van eiser als de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 maart 2004 ingetrokken en de over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 maart 2004 gemaakte kosten van bijstand van eiser respectievelijk eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 19 juli 2004 heeft verweerder eiser meegedeeld dat van hem een bedrag van € 35.155,88 bruto wordt teruggevorderd en dat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugvordering van eiseres, die hetzelfde bedrag omvat.
Bij besluit van 10 januari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 13 mei 2004 gehandhaafd (bestreden besluit I).
Bij besluit van 15 januari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de besluiten van 13 mei 2004 en 18 (lees: 19) juli 2004 gehandhaafd (bestreden besluit II).
Eisers hebben ieder voor zich tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaken deels gevoegd behandeld ter zitting op 10 februari 2009. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
1.1. Eiser en eiseres zijn in het verleden met elkaar gehuwd geweest. Tijdens hun huwelijk zijn twee kinderen geboren. Op [datum] is hun huwelijk geëindigd door echtscheiding.
1.2. Met ingang van 11 oktober 1995 ontvangt eiser bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Eiser staat sinds 6 mei 1996 ingeschreven op het adres [adres1]. Eiseres ontvangt sinds 11 oktober 1995 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij staat sinds 1 februari 1996 ingeschreven op het adres [adres2].
1.3. Naar aanleiding van een vermoeden dat eiser en eiseres samenwoonden in de woning van eiseres, heeft de sociale recherche onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 maart 2004.
1.4. De resultaten van dit onderzoek zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij primaire besluiten van 13 mei 2004 zowel de bijstand van eiser als de bijstand van eiseres in te trekken over de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 maart 2004 wegens het voeren van een verzwegen gezamenlijke huishouding en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 maart 2004 van hen terug te vorderen. Bij primair besluit van 19 juli 2004 is eiser hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die van eiseres zijn teruggevorderd.
1.5. Bij de bestreden besluiten I en II heeft verweerder het bezwaar van eiseres respectievelijk het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en voornoemde primaire besluiten gehandhaafd.
2. Eisers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat zij geen gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
3.1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij over een incompleet dossier beschikt. Verweerder heeft onder andere verzuimd het proces-verbaal van bevindingen van de sociale recherche en de door de sociale recherche opgestelde processen-verbaal van de verhoren, en de daarbij behorende handgeschreven verklaringen van de getuigen en van eisers zelf, in te zenden. Voorts ontbraken de getuigenverklaringen die zijn afgelegd tegenover de rechter-commissaris en de besluiten waarin de hoogte van de terugvorderingen was vermeld. Ondanks een telefonisch verzoek van de griffier van de rechtbank om de ontbrekende stukken alsnog toe te faxen dan wel ter zitting over te leggen, heeft verweerder ter zitting volstaan met het overleggen van een terugvorderingsbesluit met bijlagen. De rechtbank constateert dan ook dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn in artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde verplichting alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden.
3.2. Eisers hebben de rechtbank verzocht reeds hierom de beroepen gegrond te verklaren, de bestreden besluiten te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten te herroepen. De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding. Van een belangrijk deel van de ontbrekende stukken, de door de sociale recherche opgestelde processen-verbaal van de verhoren van de getuigen, de bijbehorende handgeschreven verklaringen van de getuigen en de getuigenverklaringen die zijn afgelegd tegenover de rechter-commissaris, heeft de rechtbank immers alsnog kennis kunnen nemen omdat deze stukken door eisers zelf in het geding zijn gebracht.
3.3. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder de rechtbank verzocht hem in de gelegenheid te stellen de ontbrekende stukken, waaronder het proces-verbaal van het verhoor van eiseres op 9 maart 2004 en de bijbehorende ondertekende handgeschreven versie van die verklaring, alsnog na te zenden. De rechtbank zal niet aan dit verzoek voldoen. Verweerder heeft immers ruimschoots de gelegenheid gehad alle stukken in te zenden. De rechtbank zal de zaken dan ook beoordelen aan de hand van de stukken waarover zij thans beschikt.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Gezamenlijke huishouding
4.1. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) en - met ingang van 1 januari 2004 - ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Abw en - met ingang van
1 januari 2004 - artikel 3, vierde lid, van de WWB wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij met elkaar gehuwd zijn geweest (sub a) of uit hun relatie een kind is geboren (sub b).
4.2. Vast staat dat eiser en eiseres met elkaar gehuwd zijn geweest en dat tijdens (en na) hun huwelijk uit hun relatie kinderen zijn geboren, die in de in geding zijnde periode nog minderjarig waren. Voor de beantwoording van de vraag of sprake was van het voeren van een gezamenlijke huishouding is, gelet op artikel 3, vierde lid, van de WWB, derhalve bepalend of eiser en eiseres ten tijde hier in geding hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.
4.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser en eiseres vanaf 1 januari 1997 beiden hun hoofdverblijf hebben gehad in de woning van eiseres op het adres [adres2]. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op de verklaring die eiseres op 9 maart 2004 tijdens haar verhoor door de sociale recherche heeft afgelegd en op de verklaringen van de getuigen die door de sociale recherche zijn gehoord. Het betreft vier getuigen die tijdens het verhoor woonachtig waren op de [straatnaam], in de onmiddellijke nabijheid van de woning op het adres waar eiser stond ingeschreven. Hun getuigenissen komen er - kort gezegd - op neer dat zij eiser bijna nooit zien in of rond de woning op het adres [adres1]. Voorts gaat het om het verhoor van negen getuigen die in de buurt woonden van de woning van eiseres. De getuigen [getuige1] en [getuige2] hebben op 27 augustus 2003 verklaard dat zij eiser af en toe bij de galerij of bij de lift zien, maar dat zij zich niet kunnen voorstellen dat hij bij eiseres woont. De getuige [getuige3] heeft op 27 augustus 2003 verklaard dat zij eiser wel eens bij [eiseres] (eiseres) ziet, in het verleden zeker een keer per week, maar de laatste tijd niet meer. De heer [getuige4] heeft op 9 maart 2004 verklaard dat op nummer [nr] een vrouw met kinderen woont. Hij heeft geen contact met de buren en hij ziet daar verder niemand. De heer [getuige5] en mevrouw [getuige6] hebben op 9 december 2003 - kort samengevat - verklaard dat eiser, eiseres en hun kinderen [huisnummer] woonden; niet vanaf het begin, maar later is eiser er bij komen wonen. Ze waren er 100% zeker van dat eiser er woonde. Mevrouw [getuige7] heeft op 9 maart 2004 verklaard dat eiser, eiseres en hun kinderen op nummer [nr] wonen. Zij zijn er als gezin komen wonen. Zij schat dat zij er al zes of zeven jaar wonen. Ze hoort eiser regelmatig, 's-ochtends of ’s-avonds, te keer gaan. Mevrouw [getuige8] heeft op 9 maart 2004 verklaard dat eiser en eiseres met hun kinderen op nummer [nr] wonen. Meestal ziet zij eiseres en soms ziet zij eiser. In verband met geluidsoverlast heeft zij een paar jaar geleden bij hen aangebeld en toen deed eiser de deur open. Mevr [getuige9] heeft op 9 maart 2004 verklaard dat eiseres met haar kinderen op nummer [nr] woont. Eiser is er soms ook. Eigenlijk wonen zij daar als gezin, aldus mevrouw [getuige9].
4.4. De rechtbank stelt vast dat enkele van deze getuigen, de heer [getuige5] en mevrouw [getuige6], mevrouw [getuige7] en mevrouw [getuige8], hun verklaring nadien hebben gewijzigd. Zij zijn in het kader van de strafprocedure tegen eisers gehoord door een rechter-commissaris. Mevrouw [getuige6] heeft tijdens dat verhoor verklaard dat eiser komt en gaat wanneer hij wil. De ene keer komt hij de woning uit en soms komt hij 's-avonds weer terug. Of hij er woont, durft ze niet te zeggen. Hij komt er wel vaak. Ze ziet hem soms langs haar raam komen en gaan. Ze kan niet gezegd hebben dat eiser er 100% zeker woont, omdat ze dat niet weet, maar ze weet niet meer wat ze exact gezegd heeft. De heer [getuige5] heeft verklaard dat eiser niet woont op nummer [nr], maar er op bezoek komt. Hij komt er wel, maar hij woont er niet. Hij kan zich niet voorstellen dat hij heeft gezegd dat hij er 100% zeker van was dat eiser er woonde, maar hij kan zich niet zo goed meer herinneren wat hij gezegd heeft. Mevrouw [getuige7] heeft verklaard dat zij eiser soms heeft gezien. Ze weet niet of eiser en eiseres als gezin samenwonen. Als dat anders op papier staat, dan klopt dat niet. Ze heeft niet de indruk dat eiser er dag en nacht is geweest, dus woont hij er niet. Mevrouw [getuige8] heeft verklaard dat ze eiser regelmatig zag, dat hij vaak bij eiseres kwam en dat het er vroeger op leek dat eiser en eiseres met elkaar samenwoonden. Ze dacht dat hij er woonde, omdat ze hem regelmatig zag en een zware stem in het huis hoorde. Ze wist echter niet of eiser er woonde.
4.5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat meer waarde moet worden gehecht aan de eerste verklaring van voormelde getuigen en dat zij volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) aan deze eerste verklaring gehouden mogen worden.
4.6. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Op zich zelf genomen is juist dat in het algemeen mag worden uitgegaan van de juistheid van een aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring, tenzij sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 januari 2006, LJN: AV7037).
4.7. In het onderhavige geval is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan op het algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt.
In de eerste plaats heeft te gelden dat mevrouw [getuige6], de heer [getuige5] en mevrouw [getuige7] hun eerste verklaring tegenover de sociale recherche niet hebben ondertekend. Voorts geldt dat de getuigen in essentie in tweede instantie slechts zijn teruggekomen op hun conclusie dat eiser in de woning van eiseres woonde. Hun verklaring van hetgeen zij hebben waargenomen, te weten dat zij eiser vaak of regelmatig zagen, is niet gewijzigd. De sociaal rechercheurs hebben bij het horen van de getuigen kennelijk genoegen genomen met de verklaring "dat eiser er woonde", zonder door te vragen waar de getuigen die verklaring op baseerden. Tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris is op dit punt wel doorgevraagd, hetzij door de rechter-commissaris, hetzij door de advocaten van eisers. Daaruit is vervolgens naar voren gekomen dat de getuigen feitelijk slechts uit eigen waarneming konden verklaren dat zij eiser vaak zagen en dat zij daar in hun verklaring tegenover de sociale recherche zelf de conclusie aan hebben verbonden dat eiser in de woning van eiseres woonde. Geen van de getuigen heeft echter uit eigen waarneming kunnen verklaren dat eiser in de woning van eiseres woonde, omdat zij nooit in de woning van eiseres zijn geweest. In dit licht bezien moet naar het oordeel van de rechtbank aan de verklaringen van de getuigen, zoals die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris, een zwaarder gewicht worden toegekend dan aan de verklaringen die zij tegenover de sociaal rechercheurs hebben afgelegd. Daarbij acht de rechtbank voorts nog van belang dat de getuigen hun verklaringen bij de rechter-commissaris onder ede hebben afgelegd.
4.8. Eiseres heeft tijdens haar verhoor op 9 maart 2004 door de sociale recherche, gelet op de weergave van dat verhoor in het rapport van de sociale recherche van 30 maart 2004, onder meer verklaard dat eiser na de scheiding de kinderen mocht zien en regelmatig langskwam. Hij bleef dan ook slapen. Hij was zeker vier nachten per week bij haar, maar als hij ruzie maakte, stuurde ze hem naar huis. Meestal is hij bij haar, maar hij gaat ook wel eens naar zijn flat, aldus eiseres.
Tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft eiseres een andersluidende verklaring afgelegd. Ze heeft daar verklaard dat eiser nooit bij haar bleef slapen en dat haar woorden tijdens het verhoor door de sociale recherche, dat eiser vier nachten per week bij haar bleef slapen, door de tolk verkeerd zijn vertaald. Eiseres heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat eiser vier avonden per week bij haar was. In haar taal bestaat er één woord dat zowel avond als nacht betekent, aldus eiseres.
4.9. De rechtbank merkt op dat blijkens het proces-verbaal van laatstgenoemd verhoor de tolk op een vraag van de rechter-commissaris heeft verklaard dat in het Dari weliswaar twee verschillende woorden 'avond' en 'nacht' bestaan, maar dat het niet gebruikelijk is dat die woorden worden gebruikt. Over het algemeen wordt er voor 'avond' en 'nacht' één (hetzelfde) woord gebruikt waarbij uit de context van de zin geconcludeerd wordt hoe het vertaald moet worden, aldus de tolk.
4.10 Gelet op het bovenstaande bieden de gedingstukken (in het bijzonder de verklaringen bij de rechter-commissaris) naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser ten tijde van belang het merendeel van de week in de woning van eiseres verbleef en daar zijn hoofdverblijf hield. De verklaring van eiseres tegenover de sociale recherche biedt op zich zelf genomen weliswaar steun voor dat oordeel, maar eiseres heeft haar verklaring tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op essentiële punten genuanceerd, waarbij geldt dat haar uitleg over het misverstand met betrekking tot het gebruik van de woorden ‘avond’ en ‘nacht’ min of meer wordt bevestigd door de tolk bij dat verhoor. Daar komt bij dat zich tussen de gedingstukken enkel de samenvatting van het verhoor van eiseres in het rapport van de sociale recherche van 30 maart 2004 bevindt en het eigenlijke proces-verbaal van het verhoor op 9 maart 2004 en de daarbij behorende handgeschreven verklaring ontbreekt. Hierdoor kan niet worden nagegaan hoe het verhoor van eiseres door de sociale recherche precies is verlopen, welke vragen zijn gesteld en in welk verband de antwoorden door eiseres zijn gegeven. Voorts laat de rechtbank bij zijn oordeel zwaar wegen dat verweerder geen huisbezoek heeft verricht in de woning van eiseres. Derhalve is de feitelijke woon- en leefsituatie in de woning (indeling kamers, aanwezigheid van persoonlijke spullen, post en administratie van eiser) niet vastgesteld.
4.11. De rechtbank acht dan ook onvoldoende aangetoond dat eiser en eiseres gedurende de hier in geding zijnde periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Verweerder was niet bevoegd de bijstandsuitkeringen van eisers over de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 maart 2004 in te trekken. Dit betekent dat verweerder evenmin bevoegd was tot terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 maart 2004.
4.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen gegrond zullen worden verklaard en dat de bestreden besluiten I en II zullen worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar van eiser en eiseres te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Schadevergoeding
5.1. Eisers hebben verzocht om immateriële schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in de bestuurlijke fase. In zaken zoals deze, die uit een bezwaarschriftprocedure en een rechterlijke instantie bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste twee jaar redelijk. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren.
5.2. In de zaak van eiser is de redelijke termijn aangevangen op 21 juni 2004, de datum waarop het bezwaarschrift van eiser gericht tegen het primaire besluit van 13 mei 2004 door verweerder is ontvangen. In de zaak van eiseres is de redelijke termijn aangevangen op 23 juni 2004, de datum waarop het bezwaarschrift van eiseres gericht tegen het primaire besluit van 13 mei 2004 door verweerder is ontvangen. In beide gevallen eindigt de termijn op de datum waarop de rechtbank uitspraak doet, te weten 24 maart 2009. De procedure in zijn geheel heeft dus ruim vier jaar en acht maanden geduurd, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in beide zaken met ruim twee jaar en negen maanden is overschreden.
5.3. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser bij het bestreden besluit II van 15 januari 2008 ongegrond verklaard, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase. De rechtbank is uit de gedingstukken niet gebleken dat (een deel van) de vertraging in de bestuurlijke fase te wijten is geweest aan eiser. Dat eiser een aantal malen om uitstel heeft gevraagd, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft gesteld, is de rechtbank niet gebleken uit de gedingstukken waarover zij thans beschikt. Voorts kan niet worden gezegd dat de zaak complex is. Dit betekent dat er sprake is geweest van een langere behandelingsduur van het bezwaar dan gerechtvaardigd.
5.4. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser als gevolg van de lange duur van de procedure daadwerkelijke spanning en frustratie heeft ondergaan. De rechtbank zal daarom op grond van artikel 8:73 van de Awb verweerder veroordelen tot vergoeding van de door eiser geleden immateriële schade. De rechtbank gaat bij het vaststellen van de schadevergoeding uit van een bedrag van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. In de zaak AWB 08/836 WWB betekent dit dat eiser een schadevergoeding toekomt ter hoogte van zes maal € 500,-, derhalve € 3.000,-.
5.5. Het bezwaarschrift van eiseres is bij het bestreden besluit I van 10 januari 2008 ongegrond verklaard, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase. Een deel van de vertraging in de bestuurlijke fase is te wijten aan eiseres. Op verzoek van eiseres is een op 27 mei 2004 geplande hoorzitting verplaatst naar 10 juni 2004, zodat de hiermee gepaard gaande vertraging van twee weken voor haar rekening komt. Ook hiermee rekening houdend is er echter sprake geweest van een langere behandelingsduur van het bezwaar dan gerechtvaardigd.
5.6. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres als gevolg van de lange duur van de procedure daadwerkelijke spanning en frustratie heeft ondergaan. De rechtbank zal daarom op grond van artikel 8:73 van de Awb verweerder veroordelen tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade. De rechtbank gaat bij het vaststellen van de schadevergoeding uit van een bedrag van 5 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. In de zaak AWB 08/761 WWB betekent dit dat eiseres een schadevergoeding toekomt ter hoogte van zes maal € 500,-, derhalve € 3.000,- .
5.7. Met betrekking tot de door eiser gevorderde vergoeding van de wettelijke rente overweegt de rechtbank dat verweerder bij zijn nadere besluit of bij een afzonderlijk besluit tevens een beslissing dient te nemen over de vraag in hoeverre aan eiser ter zake daarvan schadevergoeding toekomt.
Griffierecht en proceskostenveroordeling
6.1. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb zal de gemeente Amstelveen het door eisers gestorte griffierecht ad € 39,- (2x) dienen te vergoeden.
6.2. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Die kosten zijn, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in beide zaken begroot op € 644,- (2 punten x factor 1 x € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De rechtbank:
AWB 08/761 WWB
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres;
- bepaalt dat de gemeente Amstelveen aan eiseres het griffierecht ad € 39,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te
betalen door de gemeente Amstelveen aan de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.000,- aan eiseres.
AWB 08/836 WWB
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser;
- bepaalt dat de gemeente Amstelveen aan eiser het griffierecht ad € 39,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, te
betalen door de gemeente Amstelveen aan de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.000,- aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 24 maart 2009 door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mrs. C.F. de Lemos Benvindo en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B