
Jurisprudentie
BI6477
Datum uitspraak2009-06-04
Datum gepubliceerd2009-06-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/1876
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/1876
Statusgepubliceerd
Indicatie
Betreft het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid om een auto te besturen en de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs totdat de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn. De feiten en omstandigheden van dit geval -o.a. bediening van het gaspedaal met een paraplu- leiden tot een vermoeden van ongeschiktheid en geven een aanwijzing dat sprake is van een lichamelijke aandoening.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1876
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser, hierna te noemen: [A],
gemachtigde: mr. W. Spijkstra, advocaat te Beetsterzwaag,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
verweerder, hierna te noemen: het CBR,
gemachtigde: mr. B.R.J. de Haan, werkzaam bij het CBR.
Procesverloop
Bij brief van 15 juli 2008 heeft het CBR mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de vorderingsprocedure als bedoeld in de artikelen 130 tot 134a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling).
Tegen dit besluit heeft [A] beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 14 april 2009. [A] is verschenen met zijn gemachtigde. Namens het CBR is bovengenoemde gemachtigde verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Naar aanleiding van een mededeling van de regiopolitie Friesland van 6 november 2007 heeft het CBR op 25 januari 2008 besloten dat [A] zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën motorvoertuigen waarvoor hem een rijbewijs is afgegeven. Daarnaast heeft het CBR de geldigheid van het rijbewijs van [A] geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent de geschiktheid wordt genomen.
1.2 Voornoemd besluit is genomen naar aanleiding van een voorval dat plaatsvond op 28 oktober 2007. Het voorval is neergelegd in een op ambtseed -belofte opgemaakt proces-verbaal. Hierin staat dat [A] als bestuurder van een personenauto staande is gehouden wegens het niet dragen van een autogordel. Bij het wegrijden heeft de verbalisant geconstateerd dat [A] niet zijn rechtervoet gebruikte om gas te geven, maar dat hij het gaspedaal bediende door middel van een paraplu. Voorts is in het proces-verbaal vermeld dat [A] verteld heeft dat hij al langere tijd problemen heeft aan zijn rechteronderbeen en dat hij littekens van een operatie aan de bloedvaten in zijn been heeft getoond. Hij vertelde te beschikken over aangepast schoeisel en dat het voor hem niet meer mogelijk was om met zijn rechtervoet gas te geven. Tevens heeft hij getoond hoe hij het gaspedaal met een op het pedaal gemonteerd plaatje en de paraplu kan bedienen, aldus het proces-verbaal.
1.3 [A] heeft tegen de beslissing van 25 januari 2008 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij de bestreden beslissing ongegrond verklaard.
Geschil
2.1 [A] stelt dat uit medisch onderzoek is gebleken dat hij geschikt is om een auto te besturen. Hij wijst op een onderzoek uit 2005 in het kader van de Eigen verklaringsprocedure en op het onderzoek dat hij in het kader van deze procedure heeft ondergaan. [A] voert aan dat het CBR bij de voorbereiding van het besluit tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs het medisch dossier van [A] had moeten betrekken. Door dit niet te doen heeft het CBR niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. [A] wijst in dit kader op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden in deze kwestie, die op 24 april 2008 bij wijze van voorlopige voorziening de opgelegde schorsing heeft beëindigd. Ter zitting is nog aangevoerd dat [A] de inhoud van het proces-verbaal betwist. Anders dan daarin vermeld is, stelt [A] dat hij de constructie met paraplu alleen gebruikt voor de lange afstanden als cruisecontrole.
2.2 Het CBR stelt dat afgegaan mag worden op het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte procesverbaal en dat gelet op de mededeling van de politie sprake was van een gerechtvaardigd vermoeden van ongeschiktheid. Voorts is het CBR van oordeel dat de geldigheid van het rijbewijs op basis van het feitencomplex terecht is geschorst, daar er duidelijke aanwijzingen zijn dat [A] lijdt aan een aandoening waardoor hij lichamelijk niet goed functioneert. Immers, [A] heeft verklaard dat het voor hem niet meer mogelijk was om met zijn rechtervoet gas te geven, ondanks aangepast schoeisel. De vaste constructie van hout op het gaspedaal en de paraplu naast de middenconsole als hefboom, alsmede de soepele wijze van bediening wijzen ook niet op incidenteel gebruik hiervan. Dat [A] in 2005 geschikt is bevonden laat genoemde aanwijzingen onverlet.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de WVW doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR.
Ingevolge artikel 130, tweede lid, van de WVW is op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
Ingevolge artikel 130, derde lid, van de WVW wordt de in het tweede lid bedoelde vordering gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, van de WVW besluit het CBR indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 131, derde lid, aanhef en onder a, van de WVW wordt bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor een of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde lid, bedoelde besluit van kracht wordt.
3.2 Artikel 6, tweede lid van de Regeling bepaalt onder andere dat het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in bijlage I, onderdeel B. Geschiktheid, bij de Regeling, met uitzondering van die vermeld onder "Alcohol". Als feiten of omstandigheden worden in bijlage I, onderdeel B. onder andere genoemd:
"Lichamelijke geschiktheid:
f. stoornis in gebruik van één of meer ledematen.
i. lichamelijk gebrek of functieverlies terwijl op het rijbewijs niet is vermeld dat betrokkene slechts een motorrijtuig mag besturen dat aan bijzondere eisen voldoet die zijn gericht op dat gebrek of functieverlies."
Ingevolge artikel 7 van de Regeling schorst het CBR in de gevallen bedoeld in artikel 5 overeenkomstig artikel 131, derde lid onder a, van de WVW de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen. Ingevolge artikel 5 wordt de geldigheid van het rijbewijs onder andere geschorst indien
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat het CBR gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval terecht een onderzoek naar de geschiktheid heeft opgelegd. De in het proces-verbaal vermelde feiten en omstandigheden ten aanzien van het rechter onderbeen van [A], de getoonde littekens en de mededeling door [A] dat hij het gaspedaal niet met zijn rechtervoet kon bedienen vormen voldoende grond voor het vermoeden over de lichamelijke geschiktheid als bedoeld in artikel 130, eerste lid van de WVW. De rechtbank ziet in de stellingen van [A] geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de weergave in het proces-verbaal van de onder 1.2 bedoelde feiten en omstandigheden.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat de genoemde feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van duidelijke aanwijzingen dat betrokken lijdt aan een aandoening waardoor hij lichamelijk niet goed functioneert. Op grond van deze omstandigheden in samenhang beschouwd heeft het CBR terecht de conclusie getrokken dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5 van de Regeling. Het standpunt van [A] dat hij de constructie alleen gebruikt voor de lange afstanden maakt dit niet anders. De rechtbank stelt vast dat blijkens het procesverbaal is geconstateerd dat [A] de constructie heeft gebruikt bij het wegrijden. Overigens merkt de rechtbank op dat zelfs als de constructie alleen gebruikt zou worden op de snelweg, dat op zichzelf genomen al een aanwijzing geeft ten aanzien van het niet goed functioneren van het rechteronderbeen en de voet van [A]. Voorts is de eigen opvatting van [A] over zijn geschiktheid in dit verband niet relevant.
3.5 Ten aanzien van vraag of de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 24 april 2008 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het CBR bij de besluitvorming geen rekening hoefde te houden met het eerdere medische onderzoek uit 2005. De uitslag van een in 2005 ondergane keuring neemt niet weg dat in 2008 een vermoeden van ongeschiktheid kan ontstaan. De medische situatie kan immers zijn verslechterd. Ook de in april 2008 beschikbaar gekomen medische gegevens kunnen in het kader van deze procedure geen rol spelen. Het gaat hier immers om een vermoeden van ongeschiktheid dan wel duidelijke aanwijzingen ten aanzien van het lichamelijk functioneren ten tijde van het nemen van het primaire besluit. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het enkele tijdsverloop tussen het voorval op 28 oktober 2007 en de primaire beslissing van 25 januari 2008, deze beslissing niet onrechtmatig maken.
3.6 De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de bestreden beslissing in stand kan blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2009.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. E. de Witt
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.