Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6701

Datum uitspraak2009-05-29
Datum gepubliceerd2009-06-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1173 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Dat de beperkingen van appellante op de datum in geding zijn toegenomen en dat de verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante nog niet speelde op de datum in geding vindt naar het oordeel van de Raad voldoende steun in de gedingstukken.


Uitspraak

07/1173 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2007, 06/3010 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2009. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Hut. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende. 1.2. Appellante ontvangt sinds 1999 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 27 februari 2006 heeft het Uwv per 25 april 2006 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Bij besluit van 7 juli 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 7 juli 2006 gegrond verklaard, het besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit, maar meent dat het besluit pas in de beroepsfase van een voldoende motivering is voorzien. 3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het intrekkingsbesluit in stand te laten en heeft verwezen naar hetgeen zij in de bezwaar- en beroepsfase heeft aangevoerd. Zij heeft verder aangevoerd dat de gebruikte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bij enkele aspecten zogenaamde in de toelichting “verstopte beperkingen” kent en dat dit een nieuwe verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling vergt. Appellante heeft er voorts op gewezen dat het Uwv haar mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2007 weer heeft vastgesteld op 80 tot 100%. 3.2. Tijdens het geding in hoger beroep is voorts gebleken dat er per 22 februari 2007 een herbeoordeling van appellante heeft plaats gehad, op basis van de bepalingen in het Schattingsbesluit zoals deze van kracht waren tot 1 oktober 2004, wat niet heeft geleid tot een mate van arbeidsongeschiktheid van meer dan 15%. 3.3. Van de zijde van het Uwv is onderbouwd dat de toekenning van een WAO-uitkering aan appellante per 1 oktober 2007 samenhangt, met een verslechtering van haar gezondheidstoestand per 3 september 2007. 4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv heeft appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Dat de beperkingen van appellante op 3 september 2007 zijn toegenomen en dat de verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante nog niet speelde op de datum in geding, 25 april 2006, vindt naar het oordeel van de Raad voldoende steun in de gedingstukken. 4.2. De Raad kan zich voorts geheel vinden in de reacties van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige van 5 april 2007 en 7 mei 2007 op de stelling van appellante dat de FML van 4 augustus 2005 in de toelichtingen verborgen beperkingen bevat. Van de zijde van appellante is hierop ook niet nader gereageerd. 4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het intrekkingsbesluit, ziet de Raad geen reden anders te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan. Van de zijde van appellante zijn tegen dit oordeel van de rechtbank in hoger beroep ook geen zelfstandige gronden aangevoerd. 5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2009. (get.) A.T. de Kwaasteniet. (get.) J.M. Tason Avila. KR