Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6702

Datum uitspraak2009-05-29
Datum gepubliceerd2009-06-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1915 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. De Raad ziet geen reden om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De beperkingen van appellant zijn niet onderschat. Het Uwv heeft de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate aangetoond. De Raad is niet tot het oordeel kunnen komen dat het opleidingsniveau van appellant ten onrechte op niveau 2 is vastgesteld en dat hij de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst om de functies te kunnen uitoefenen.


Uitspraak

07/1915 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2007, 06/1749 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2009, waar appellant met voorafgaande kennisgeving niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is orgaanbewerker geweest en is op 1 maart 2001 uitgevallen wegens hartklachten. Na afloop van de wachttijd is hem een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Op 22 augustus 2005 is appellant onderzocht door verzekeringsarts A. Sahebali, die in zijn rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat appellant als gevolg van zijn hartklachten beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld. Daarin heeft hij onder meer een urenbeperking van 20 uur per week voor appellant opgenomen. Vervolgens is de arbeidsdeskundige J.C. Groen in zijn rapport van 3 november 2005 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk. Wel heeft hij appellant geschikt geacht voor een aantal andere functies en op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 45 tot 55%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellant bij besluit van 7 november 2005 meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 4 januari 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. 2.1. In bezwaar heeft appellant gesteld dat zijn medische situatie in vergelijking met voorheen niet is verbeterd. Daarnaast heeft hij gewezen op zijn oogklachten. Voorts heeft hij de geschiktheid van de functies bestreden, waarbij hij heeft benadrukt dat hij de Nederlandse taal niet in voldoende mate beheerst. 2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich, nadat hij nog informatie van de behandelend cardioloog en de huisarts had verkregen, kunnen verenigen met de bevindingen van de verzekeringsarts en de door deze arts vastgestelde FML. De bezwaararbeidsdeskundige heeft een aantal functies bij nader inzien niet geschikt geacht. Hij is echter tot de conclusie gekomen dat voldoende geschikte functies resteren en op basis van deze drie functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid wederom berekend op 45 tot 55%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 27 april 2006 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. 3.1. In beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als in bezwaar. Voorts heeft hij gesteld dat het Uwv ten onrechte zijn opleiding op niveau 2 heeft vastgesteld. 3.2. In reactie op de gronden van appellant heeft het Uwv nadere rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige ingebracht. 3.3. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep ongegrond verklaard. 4.1. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als eerder in de procedure. Daaraan heeft hij nog toegevoegd dat naar zijn mening het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat geen informatie bij de behandelende sector is ingewonnen. 4.2. Het Uwv heeft in hoger beroep nog nadere rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige ingebracht. Tevens is de Raad meegedeeld dat bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid de maatmanomvang ten onrechte is gemaximeerd. Berekening van de mate van de arbeidsongeschiktheid aan de hand van de feitelijke maatmanomvang heeft echter niet geleid tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse, zodat het bestreden besluit ongewijzigd gehandhaafd is. 5.1. De Raad overweegt als volgt. 5.2. De Raad ziet geen reden om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft nog informatie verkregen van de behandelend cardioloog en de huisarts en op grond van deze bevindingen is hij niet tot een andere belastbaarheid gekomen dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. De Raad is dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Evenmin is de Raad tot de overtuiging kunnen komen dat de beperkingen van appellant door het Uwv zijn onderschat. 5.3. Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond. De Raad is niet tot het oordeel kunnen komen dat het opleidingsniveau van appellant ten onrechte op niveau 2 is vastgesteld en dat hij de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst om de functies te kunnen uitoefenen. Daarbij heeft de Raad in overweging genomen dat appellant al geruime tijd in Nederland woont en hier enkele jaren voortgezet onderwijs heeft gevolgd. 5.4. Nu de Raad zich eveneens kan verenigen met het door het Uwv ingenomen standpunt dat berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid aan de hand van de feitelijke maatmanomvang niet tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse leidt, is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2009. (get.) A.T. de Kwaasteniet. (get.) J.M. Tason Avila. JL