Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6707

Datum uitspraak2009-05-22
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4630 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. De rechtbank heeft onterecht de medische grondslag van het bestreden besluit niet in stand gelaten. De Raad is van oordeel dat uit de medische stukken niet blijkt dat sprake is van concentratieproblemen ten gevolge van de - niet ter discussie staande - pijn. Zoals door de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport wordt opgemerkt, worden persisterende en hinderlijke cognitieve problemen geen enkele maal genoemd. Het moge voorstelbaar zijn dat bij deze pijnklachten sprake is van concentratieproblemen, maar daar waar geen concentratieproblemen middels enig medisch rapport worden gedocumenteerd, kan de Raad de rechtbank niet volgen in het oordeel dat sprake is van ondeugdelijke motivering van het bestreden besluit op dit punt. De medische beperkingen van betrokkene zijn middels de FML van de datum in geding goed in kaart gebracht. Met de aanvullende rapportage acht de Raad de functies op de belastende aspecten ook voldoende toegelicht, zodat ten aanzien van de geduide functies sprake is van medisch passende arbeid.


Uitspraak

07/4630 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2007, 06/470 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en appellant. Datum uitspraak: 22 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove heeft op 30 juli 2007 gerapporteerd. Betrokkene heeft op 15 september 2007 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 7 oktober 2007 heeft betrokkene haar medisch dossier ingezonden. Namens appellant heeft bezwaarverzekeringsarts Ten Hove haar visie gegeven op dit dossier. Appellant heeft desgevraagd het medisch onderzoeksverslag van 22 april 2003 van K.C. Rammeloo, arts bij het Uwv/USZO ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Partijen zijn, zoals tevoren bericht, niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. Betrokkenes uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, is bij besluit van 8 december 2004 ingaande 9 februari 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit op bezwaar van 20 december 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 8 december 2004 ongegrond verklaard. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene, ingesteld tegen het bestreden besluit, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak en een beslissing gegeven omtrent vergoeding van het griffierecht. 2.2. De rechtbank heeft bij haar uitspraak overwogen dat betrokkene geen medische informatie in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat haar lichamelijke beperkingen mogelijk ernstiger zouden zijn dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen. Door deze verzekeringsarts is in bezwaar een toereikende toelichting gegeven. In de aan de schatting ten grondslag gelegde functies worden de lichamelijke beperkingen van betrokkene niet overschreden. 2.3. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit echter niet in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, gezien de pijnklachten van betrokkene, het niet begrijpelijk is dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen beperking in de belastbaarheid bij het punt concentreren van de aandacht is opgenomen. Nu het waarschijnlijk is dat het concentreren van de aandacht onderdeel uitmaakt van de functie-inhoud van de geduide functies en als zodanig een belasting oplevert, is het niet denkbeeldig dat een en ander consequenties heeft voor de schatting. Naar het oordeel van de rechtbank was aldus sprake van een ondeugdelijke motivering van het bestreden besluit. 3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit niets gebleken is dat er cognitieve functiestoornissen zijn. Bij de diverse onderzoeken worden geen aandachtsverslappingen beschreven. Niet is gebleken dat betrokkene zich niet voor ten minste een half uur kan concentreren. Met de pijnklachten is al rekening gehouden daar waar wordt uitgegaan van een langere recuperatietijd en een inadequaat gedrag wordt beschreven. 3.2. Betrokkene heeft in haar verweer erop gewezen dat zij vanwege de constante pijnklachten slecht slaapt en niet langer dan 15 minuten rechtop/actief kan zitten en minimaal drie maal daags medicatie inneemt. Hierdoor heeft zij concentratieproblemen en voelt zij zich doodmoe. Zij heeft haar medisch dossier bij de Sint Maartenskliniek te Nijmegen overgelegd, uit welk dossier de oorzaak van de pijn en van de concentratieproblemen blijkt. Betrokkene heeft inmiddels drie herniaoperaties en een dynesysoperatie ondergaan. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Aan de orde is de vraag of de rechtbank terecht de medische grondslag van het bestreden besluit niet in stand heeft gelaten. De Raad is van oordeel dat uit de medische stukken, ook die welke van de kant van betrokkene zijn ingediend, niet blijkt dat sprake is van concentratieproblemen ten gevolge van de - niet ter discussie staande - pijn. Zoals door bezwaarverzekeringsarts Ten Hove in haar rapport van 31 oktober 2008 wordt opgemerkt, worden persisterende en hinderlijke cognitieve problemen geen enkele maal genoemd. Het moge voorstelbaar zijn dat bij deze pijnklachten sprake is van concentratieproblemen, maar daar waar geen concentratieproblemen middels enig medisch rapport worden gedocumenteerd, kan de Raad de rechtbank niet volgen in het oordeel dat sprake is van ondeugdelijke motivering van het bestreden besluit op dit punt. De Raad wijst in dit verband nog op het spreekuurverslag van 12 december 2005 van verzekeringsarts W.R. van Oostendorp waaruit blijkt dat betrokkene goed gefunctioneerd heeft tijdens dat 60 minuten durend onderzoek. 4.2. Het voorgaande betekent dat appellant terecht in de FML van 1 maart 2007 heeft vastgelegd dat betrokkene zich ten minste een half uur kan concentreren op een informatiebron (boek, documentaire op radio of t.v.). Nu uit de voorhanden zijnde medische rapporten voorts ook niet blijkt dat betrokkene ter zake van het aspect zitten ernstiger beperkt is dan waarvan het Uwv is uitgegaan, concludeert de Raad dat de medische beperkingen van betrokkene middels de genoemde FML goed in kaart zijn gebracht. 4.3. Met de aanvullende rapportage van 26 februari 2007 van bezwaararbeidsdeskundige P. Schipper acht de Raad de functies op de belastende aspecten ook voldoende toegelicht, zodat de Raad concludeert dat ten aanzien van de geduide functies sprake is van medisch passende arbeid. 4.4. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep moet alsnog ongegrond worden verklaard. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009. (get.) J.W. Schuttel. (get.) R.V. Benza. KR