
Jurisprudentie
BI6813
Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1238 WAO + 08/2892 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1238 WAO + 08/2892 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering (25-35%)(1). Besluit genomen ter uitvoering van een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de arbeidskundige grondslag onvoldoende werd geacht. Hangende hoger beroep opnieuw nader besluit (2), waarbij arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55-65%. Medische aspect niet meer ter beoordeling. De in hoger beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, dienen voor appellant in medisch opzicht als passend te worden aangemerkt. Het Uwv heeft bij arbeidskundige rapportage een als genoegzaam aan te merken toelichting gegeven op de bij de geselecteerde functies aangebrachte signaleringen. Het beroep tegen bestreden besluit 2 dient dan ook ongegrond verklaard te worden.
Uitspraak
06/1238 WAO + 08/2892 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 januari 2006, 05/3617 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Kiliç-Sahin, advocaat te Lent, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 28 maart 2006, met bijlagen, heeft mr. R.G.H.M. de Glas zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld en de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2008, waar namens appellant - met bericht - niemand is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en het Uwv vragen ter beantwoording voorgelegd.
Het Uwv heeft – in reactie op de aan hem gerichte vraagstelling – bij brief van
13 mei 2008 een nieuw besluit op bezwaar van dezelfde datum overgelegd.
Partijen hebben desgevraagd toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 21 oktober 1999 in verband met rug-, nek- en schouderklachten en klachten van zijn linker duim uitgevallen voor zijn werkzaamheden als medewerker kroon- en brugwerk bij een tandtechnisch laboratorium. Het Uwv heeft appellant met ingang van 19 oktober 2000 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In verband met de eerstejaars herbeoordeling heeft er in 2003 een verzekerings-geneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Appellant werd door de verzekeringsarts geschikt geacht voor lichamelijk lichte tot gemiddeld zware arbeid. De arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit van appellant op grond van een theoretische schatting berekend op 26,21%. Bij besluit van 27 januari 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 9 februari 2004 herzien naar de klasse 25 tot 35%.
2. Appellant heeft tegen het besluit van 27 januari 2004 bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft op basis van rapportages van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeids-deskundige het bezwaar bij besluit van 21 december 2004 ongegrond verklaard.
3.1. Het tegen het besluit van 21 december 2004 ingestelde beroep is door de rechtbank Arnhem bij uitspraak van 29 juni 2005, 05/230 WAO, gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit vernietigd en beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft in de uitspraak van 29 juni 2005 als haar oordeel uitgesproken dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv voor appellant vastgestelde belastbaarheid per 9 februari 2004. Verder heeft de rechtbank geen concrete aanwijzingen gevonden voor de stelling van appellant dat de medische grondslag van het besluit van 21 december 2004 onzorgvuldig is voorbereid. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het besluit van 21 december 2004 heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv onvoldoende inzicht heeft geboden in en een onvoldoende mogelijkheid tot toetsing heeft verschaft van de conclusie dat de voor appellant geduide functies passend zijn.
3.2. Zowel appellant als het Uwv hebben berust in deze uitspraak. Het Uwv heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op bezwaar van 16 augustus 2005 (hierna: bestreden besluit 1) afgegeven, waarin een nadere motivering is gegeven voor de passendheid van de voor appellant geduide functies.
3.3. Appellant heeft onder aanvoering van medische en arbeidskundige gronden beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1.
3.4. Wat betreft appellants medische grieven heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak overwogen dat door haar in de uitspraak van 29 juni 2005 reeds is geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de belastbaarheid voor appellant en dat appellant derhalve in staat geacht moet worden om arbeid te verrichten die met die belastbaarheid in overeenstemming is. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van appellant, voor zover dat gericht is tegen de voor hem vastgestelde beperkingen, niet slaagt. De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 1 heeft de rechtbank deugdelijk geoordeeld en appellant is aldus op basis van de voor hem geduide functies voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt te beschouwen.
4. Appellant heeft in hoger beroep de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat nieuwe inzichten over de medische beperkingen van appellant niet meer aan de orde kunnen komen. Appellant heeft erop gewezen dat bestreden besluit 1 tot stand is gekomen op basis van noodzakelijk overleg tussen de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige – waarin nieuwe medische gegevens dienen te worden betrokken – over de haalbaarheid van de belasting in de geduide gangbare arbeid. Appellant heeft zich verder niet kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank dat de arbeidsdeskundige afdoende heeft toegelicht dat de voor appellant geduide functies passend zijn.
5. Het Uwv heeft in de fase van het hoger beroep bij rapportage van 9 mei 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van de voor appellant geduide functies en aangegeven dat de functie met SBC-code 271140 thans wordt verworpen voor de schatting. Het Uwv heeft naar aanleiding hiervan een gewijzigde besluit op bezwaar van 13 mei 2008 afgegeven (hierna: bestreden besluit 2), waarbij het bezwaar van appellant alsnog gegrond is verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 9 februari 2004 is vastgesteld naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling overweegt de Raad als volgt. De Raad is van oordeel dat nu appellant heeft berust in de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 juni 2005, 05/230 WAO, waarbij zijn beroepsgronden met betrekking tot de medische grondslag van het besluit van 21 december 2004 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen per 9 februari 2004 in rechte vast staat. Hier doet zich niet de uitzondering voor dat er sedert de uitspraak van 29 juni 2005 nieuwe medische gegevens naar voren zijn gekomen die een nader licht werpen op de gezondheidstoestand van appellant, zoals in die uitspraak is beoordeeld. Indien appellant niet kon instemmen met het oordeel van de rechtbank omtrent zijn beperkingen, had het op zijn weg gelegen om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van 29 juni 2005.
6.2. De Raad stelt vervolgens vast dat het Uwv met bestreden besluit 2 te kennen heeft gegeven dat bestreden besluit 1 niet kan worden gehandhaafd vanwege een ondeugdelijke arbeidskundige grondslag. Gelet op het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige De Groot van 9 mei 2008 is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak, waarbij bestreden besluit 1 in stand is gelaten dient, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, te worden vernietigd. Bestreden besluit 1 dient eveneens te worden vernietigd.
6.3. Aangezien het Uwv met bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van appellant, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
6.4. Met betrekking tot bestreden besluit 2 overweegt de Raad dat het bij de beoordeling van dat besluit gaat om de vraag of de voor appellant thans geduide functies als passend zijn te beschouwen. Deze vraag beantwoordt de Raad, gelet op de voorhanden gegevens, bevestigend, nu hij van oordeel is dat de in hoger beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellant in medisch opzicht als passend dienen te worden aangemerkt. Het Uwv heeft bij arbeidskundige rapportage van 9 mei 2008 een als genoegzaam aan te merken toelichting gegeven op de bij de geselecteerde functies aangebrachte signaleringen. Het beroep tegen bestreden besluit 2 dient dan ook ongegrond verklaard te worden.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. De Raad begroot deze kosten op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, en op € 2,76 aan reiskosten van appellant in verband met het bijwonen van de zitting in eerste aanleg, in totaal € 646,76. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 646,76 te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier,
uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009.
(get.) H. Bolt.
(get.) I.R.A. van Raaij.
TM