Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6816

Datum uitspraak2009-05-12
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4312 ALGEM
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betrokkene is terecht niet ontvankelijk verklaard omdat dat betrokkene bij het instellen van bezwaar de gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken, niet in acht heeft genomen en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld kan worden dat betrokkene niet in verzuim is geweest. Niet aangetekende verzending bezwaarschrift. In een geval als het onderhavige ligt het op de weg van de verzender om aannemelijk te maken dat de bezwaarschriften ter post zijn bezorgd. De omstandigheid dat appellant niet in staat is gebleken de enveloppen of afschriften daarvan waarin de bezwaarschriften zijn verzonden niet heeft kunnen overleggen, doet hieraan niet af. Dat de belastingdienst, naar de Raad de woorden van appellant begrijpt, in dergelijke gevallen niet zo moeilijk doet, kan hieraan niet afdoen.


Uitspraak

08/4312 ALGEM Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2008, 07/2846 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen [Betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 12 mei 2009. I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. A.B.M. Loesink, werkzaam bij Westerveld en Vossers te Varsseveld, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Verdonk, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Loesink. II. OVERWEGINGEN 1. In geschil is of appellant betrokkene bij besluit van 28 juni 2007 op juiste gronden niet ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat betrokkene bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8; 6:9 en 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken, niet in acht heeft genomen en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld kan worden dat betrokkene niet in verzuim is geweest. 2. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op het overgelegde afschrift van het postregistratiesysteem en de daarop door de gemachtigde van betrokkene ter zitting gegeven toelichting, de bezwaarschriften uiterlijk op 21 maart 2007 en derhalve binnen de wettelijk bezwaartermijn zijn verzonden. Daarbij heeft de rechtbank niet onvermeld gelaten dat appellant desgevraagd de enveloppen waarin de bezwaarschriften zijn verzonden niet heeft kunnen overleggen. Op grond hiervan heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de op 9 en 16 februari 2007 bekendgemaakte primaire besluiten en dat appellant bij het bestreden besluit de bezwaarschriften van betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen en zich uitgesproken omtrent proceskosten en het griffierecht. 3. In hoger beroep heeft appellant aangegeven zich niet te kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank. Het klaarmaken en registreren voor verzending van post en het daadwerkelijk ter post bezorgen zijn twee verschillende zaken. Nu de bezwaarschriften niet aangetekend zijn verzonden ligt het op de weg van betrokkene de verzending aan te tonen dan wel de ontvangst aannemelijk te maken. Het overgelegde afschrift van een deel van het postregistratiesysteem kan naar de mening van appellant niet dienen als bewijs dat de correspondentie ook op de afgevinkte datum daadwerkelijk ter post is bezorgd. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad kan zich evenmin verenigen met het oordeel van de rechtbank dat betrokkene tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten van 9 en 16 februari 2007. Naar het oordeel van de Raad gaat de rechtbank er ten onrechte van uit dat de bezwaarschriften op 21 maart 2007 zijn verzonden en dat de ontvangst, overeenkomstig de gebruikelijke gang van zaken bij de postbezorging, zeer kort na 21 maart 2007, maar in elk geval binnen een week na afloop van de bezwaartermijn, heeft plaatsgevonden. Appellant heeft zich van begin af aan op het standpunt gesteld dat de bezwaarschriften niet eerder dan op 15 mei 2007 zijn ontvangen. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad ligt het in een geval als het onderhavige op de weg van de verzender om aannemelijk te maken dat de bezwaarschriften ter post zijn bezorgd. Betrokkene heeft de bezwaarschriften niet per aangetekende post verzonden en heeft met zijn uitleg over de interne gang van zaken ten aanzien van de postbehandeling naar het oordeel van de Raad onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de bezwaarschriften daadwerkelijk ter post zijn bezorgd. De omstandigheid dat appellant niet in staat is gebleken de enveloppen of afschriften daarvan waarin de bezwaarschriften zijn verzonden niet heeft kunnen overleggen, doet hieraan niet af. Dat de belastingdienst, naar de Raad de woorden van appellant begrijpt, in dergelijke gevallen niet zo moeilijk doet, kan hieraan niet afdoen. 4.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal het inleidend beroep alsnog ongegrond verklaren. 4.3. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2009. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) R.B.E. van Nimwegen. IJ