Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6845

Datum uitspraak2009-05-19
Datum gepubliceerd2009-06-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6369 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb alsmede de overwegingen waarop dat oordeel berust. Hij voegt aan het voorgaande nog toe dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit op zichzelf geen beslissende rol speelt.


Uitspraak

07/6369 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 oktober 2007, 07/332 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland (hierna: College). Datum uitspraak: 19 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Alaca. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Velema en K. Stoppels, beiden werkzaam bij de gemeente Zwartewaterland. II. OVERWEGINGEN 1. De feiten die in rubriek 1 van de aangevallen uitspraak zijn vermeld worden door partijen niet betwist en vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep in geschil - het beroep tegen het besluit van 29 januari 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij, kort samengevat, overwogen dat hetgeen appellant ter onderbouwing van zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 15 februari 2005 heeft aangevoerd niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Appellant heeft aangevoerd dat uit de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zitting houdende te Roermond, van 19 juli 2004 blijkt dat appellant ten tijde van zijn aanvraag om bijstand op 20 december 2004 rechtmatig verblijf had in Nederland, zodat sprake is van een evidente onjuistheid van het besluit van 15 februari 2005. Op grond hiervan had het College niet in redelijkheid mogen weigeren het eerdere besluit ongedaan te maken. 4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb alsmede de overwegingen waarop dat oordeel berust. Hij voegt aan het voorgaande nog toe dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit op zichzelf geen beslissende rol speelt. 4.3. Het College was dan ook bevoegd om het verzoek om terug te komen van het besluit van 15 februari 2005 af te wijzen op de wijze als is bepaald in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In hetgeen door appellant is aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. 4.4. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak,voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. 5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en A.B.J. van der Ham en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2009. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) B.E. Giesen. NK