Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6940

Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/6985 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering uitkering ZW. Vervolg op CRvB 28-03-2007, LJN BA2093. Het Uwv heeft het in die uitspraak geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek opgeheven door het consulteren van de psychiater Timmerman. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en ziet met de rechtbank geen grond te oordelen dat het onderzoek door Timmerman niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, ook al heeft appellant dat wellicht niet zo beleefd. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 13 augustus 2008 voldoende heeft gemotiveerd dat de door appellant in beroep overlegde medische gegevens geen afbreuk doen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij op 12 april 2004 op medische gronden niet geschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.


Uitspraak

08/6985 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2008, 08/367 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.M. Bruin, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bruin. Tevens was als tolk E.M. Loukili aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Leeuwen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 28 maart 2007 (05/1952 ZW) en naar de aangevallen uitspraak. 1.2. De Raad heeft in zijn onder 1.1. genoemde uitspraak vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts de door de behandelend psychiater C.M.G. Blom in diens brief van 13 mei 2004 gestelde diagnose op zichzelf niet betwistte, maar dat de bezwaarverzekeringsarts het niet eens was met diens visie over de mogelijkheden van appellant om weer te gaan werken. Ondanks dit verschil van mening heeft het Uwv het advies van de bezwaarverzekeringsarts geaccepteerd, zonder een onafhankelijk psychiater in te schakelen. Aldus heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die bij het nemen van besluiten ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen moet worden. De Raad heeft de in dat geding aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep tegen het toen bestreden besluit gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van die uitspraak. 2.1. Vervolgens heeft op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv de psychiater dr. L. Timmerman appellant onderzocht en van zijn bevindingen een rapport, gedateerd 7 september 2007, uitgebracht. Appellant heeft daarop een schriftelijke reactie aan het Uwv gezonden. 2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond van het rapport van Timmerman de conclusie getrokken dat de medische grondslag van het besluit van 8 april 2004, waarbij appellant met ingang van 12 april 2004 hersteld is verklaard voor zijn werk, wordt bevestigd door de conclusie van het expertise-onderzoek. Daarop heeft het Uwv bij besluit van 12 november 2007 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 april 2004 opnieuw ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk. 4.3. In geschil is of appellant op 12 april 2004 in staat was zijn laatst verrichte werk van medewerker stortplaats grofvuil te verrichten. De Raad is van oordeel dat het Uwv onder 1.2 genoemde zorgvuldigheidsgebrek heeft opgeheven door het consulteren van de psychiater Timmerman. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank onder 4.1 van de aangevallen uitspraak, en ziet met de rechtbank geen grond te oordelen dat het onderzoek door Timmerman niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, ook al heeft appellant dat wellicht niet zo beleefd. Evenmin ziet de Raad aanknopingspunten om appellant te volgen in zijn stelling dat de bezwaarverzekeringsarts het rapport van Timmerman niet in zijn beoordeling mocht betrekken. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat uit het verslag van Timmerman blijkt dat procedureel en inhoudelijk volgens de regels is gewerkt en dat diens conclusie aansluit bij het medisch feitencomplex. Het expertiseonderzoek steunt de hersteldverklaring per 12 april 2004. Daarmee heeft de bezwaarverzekeringsarts het rapport van Timmerman op zorgvuldige wijze in zijn beoordeling betrokken, in samenhang met de overige medische gegevens in het dossier, waaronder inlichtingen van de huisarts van appellant. 4.4. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder 4.2, inhoudende dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 13 augustus 2008 voldoende heeft gemotiveerd dat de door appellant in beroep overlegde medische gegevens, waaronder met name de brief van de psychiater K.R.M. Wettstein van 8 mei 2008, geen afbreuk doen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij op 12 april 2004 op medische gronden niet geschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Noch de beschrijving van de indruk die de gemachtigde van appellant in april 2004 van hem kreeg, noch de brief van de echtgenote van appellant kan tot een ander oordeel leiden, nu deze niet medisch zijn onderbouwd. 4.5. Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 5. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) E.M. de Bree. KR