Jurisprudentie
BI6941
Datum uitspraak2009-07-03
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers104535/HA ZA 08-726
Statusgepubliceerd
Indicatie
In de procedure die als handelszaak liep onder nr. 104535 (Wagenborg-Natus) is op 7 januari 2009 (LJN BI7432) beslist op het bevoegdheidsincident en op 3 juni 2009 eindvonnis gewezen.
De trefwoorden zijn m.n. EVO, algemene voorwaarden, art. 6:248 BW, exoneratie.
Bij het verplaatsen van schakelkasten door het Nederlandse kraan-/transportbedrijf ontstaat schade. De Duitse opdrachtgeefster weigert de factuur te voldoen; op basis van de algemene voorwaarden wordt jegens de opdrachtgever in Nederland een vordering ingesteld. De opdrachtgever vordert in reconventie schadevergoeding; vóór alles weerspreekt zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
De rechtbank overweegt dat de vraag naar toepasselijkheid van algemene voorwaarden, op grond van art. 4 EVO, dient te worden beantwoord door te bepalen met welk land de overeenkomst het meest is verbonden, hetwelk het land is alwaar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten is gevestigd. De kenmerkende prestatie is de verrichting van Wagenborg, zodat het Nederlands recht bepalend is voor de toepasselijkheid van die voorwaarden. Volgens dat recht zijn de voorwaarden van het kraan-/transportbedrijf toepasselijk.
De rechtbank overweegt nader dat het bezwaar van de opdrachtgeefster dat te snel toepasselijkheid van de voorwaarden is aangenomen nu deze voorwaarden bij de offerte niet waren bijgesloten en zij er (dus) niet de beschikking over had, afstuit op de door de Hoge Raad in het Petermann-arrest (HR 2 februari 2001, NJ 2001, 200) goedgevonden gedachtegang, dat indien een professionele partij (zoals hier: de opdrachtgeefster) niet naar de strekking van een mededeling omtrent toepasselijkheid van algemene voorwaarden vraagt, doch zonder meer een contract sluit, zij bij haar wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen wekt dat zij instemt met de voorwaarden.
De algemene voorwaarden van het kraan-/transportbedrijf verwijzen naar andere algemene voorwaarden (VVT), waarin iedere aansprakelijkheid van de opdrachtnemer wordt uitgesloten, behoudens in geval van opzet of grove schuld van de opdrachtnemer zelf. De opdrachtgeefster onderbouwt haar bezwaar tegen (toepasselijkheid van) de VVT aldus dat de relevantie van deze voorwaarden uitsluitend kenbaar was na kennisneming van de tekst van de andere algemene voorwaarden; over deze andere voorwaarden beschikte zij niet, laat staan dat zij wist wat de strekking van de VVT was.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, omdat hier ook geldt wat eerder werd overwogen, namelijk dat indien een professionele partij niet verder vraagt naar de strekking van een mededeling omtrent toepasselijkheid van algemene voorwaarden, zij bij haar wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen wekt dat zij instemt. Dat die instemming geacht wordt ook ‘achterliggende’ voorwaarden te omvatten volgt hieruit dat er geen wezenlijk verschil is tussen onbekendheid met de ‘voorliggende’ en onbekendheid met de ‘achterliggende’ voorwaarden: in beide gevallen weet de wederpartij feitelijk van niets en ontstaat er desondanks gebondenheid.
De bezwaren van de opdrachtgeefster tegen de vrijtekening (exoneratie) van de opdrachtnemer onder verwijzing naar haar algemene voorwaarden, vat de rechtbank mede op als een beroep op het bepaalde in art. 6:248 lid 2 BW. De opdrachtgeefster heeft gesteld dat hier van grove schuld kan worden gesproken. De rechtbank laat de kwalificatie (‘grove schuld’ of louter ‘schuld’) in het midden. Al aannemende dat er sprake is geweest van grove schuld (een zeer ernstige fout) aan de zijde van het personeel van het transport-/kraanbedrijf, dan maakt dit in de gegeven omstandigheden nog niet dat het beroep de exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 104535 / HA ZA 08-726
Vonnis van 3 juni 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAGENBORG NEDLIFT B.V,
gevestigd te Groningen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.E. Mazel,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
NATUS GMBH & CO.KG,
gevestigd te 54282 Trier,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.A.M. Janssen.
Partijen zullen hierna Wagenborg en Natus genoemd worden.
1. De verdere gang van zaken in conventie en reconventie
Zoals bepaald in het tussenvonnis van 4 maart 2009 heeft op 11 mei 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden; van die zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2. De standpunten van partijen in conventie en reconventie
2.1. Wagenborg wenst, onder verwijzing naar de door haar krachtens overeenkomst verrichte werkzaamheden, voldoening van haar nota’s tot totaalbedrag van EUR 19.716,00, vermeerderd met rente.
Wagenborg erkent dat er ter gelegenheid van de uitvoering van de werkzaamheden zich een evenement heeft voorgedaan waardoor Natus schade heeft geleden, maar Wagenborg weerspreekt dat zij voor die schade aansprakelijk is: hier geldt de exoneratie zoals neergelegd in de op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden. Subsidiair weerspreekt Wagenborg de gestelde omvang van de schade.
2.2. Natus stelt dat Wagenborg toerekenbaar tekort is geschoten en schade heeft veroorzaakt; zij dient schadevergoeding te voldoen en hetgeen eventueel door Natus aan Wagenborg verschuldigd is, kan zij daarmee verrekenen.
Natus bestrijdt dat de algemene voorwaarden van Wagenborg toepasselijk zijn, alsmede (subsidiair) dat deze voorwaarden ertoe zouden leiden dat Wagenborg gevrijwaard is van aansprakelijkheid.
3. Nadere beoordeling in conventie en reconventie
3.1. In het tussenvonnis van 7 januari 2009 heeft de rechtbank neergelegd dat en waarom de voorwaarden van Wagenborg toepasselijk zijn. Kort gezegd kwam die redengeving er op neer dat de voorwaarden waar Wagenborg naar verwees in haar offerte, onderdeel zijn gaan uitmaken van de overeenkomst, nu Natus die offerte heeft aanvaard. De omstandigheid dat Natus ná het uitvoeren van de werkzaamheden een schriftelijke aanvaarding aan Wagenborg deed toekomen waarin haar eigen algemene voorwaarden van toepassing werden verklaard, was van geen belang meer, aldus dat vonnis.
3.2. Natus is ter comparitie teruggekomen op het oordeel van de rechtbank dat de voorwaarden van Wagenborg toepasselijk zijn geworden; zij heeft dat onderwerp ter sprake gebracht in algemene zin en in het bijzonder naar aanleiding van de door Wagenborg in deze procedure eerst bij conclusie van antwoord gestipuleerde toepasselijkheid van de Voorwaarden Verticaal Transport (hierna telkenmale aan te duiden als: VVT).
3.3. Het algemene bezwaar van Natus dat te snel toepasselijkheid van de voorwaarden is aangenomen nu deze voorwaarden door Wagenborg bij haar offerte niet waren bijgesloten en Natus er (dus) niet de beschikking over had, stuit af op de door de Hoge Raad in het Petermann-arrest (HR 2 februari 2001, NJ 2001, 200) goedgevonden gedachtegang, dat indien een professionele partij (zoals hier: Natus) niet naar de strekking van een mededeling omtrent toepasselijkheid van algemene voorwaarden vraagt, doch zonder meer een contract sluit, zij bij haar wederpartij (hier: Wagenborg) het gerechtvaardigd vertrouwen wekt dat zij instemt met de voorwaarden.
Daar komt in dit geval nog bij dat het bezwaarlijk kan worden aanvaard dat jegens Natus toepasselijkheid van algemene voorwaarden niet zou kunnen worden ingeroepen omdat Wagenborg deze niet aan haar ter beschikking had gesteld, terwijl Natus in haar aanvaarding van het aanbod van Wagenborg op eenzelfde wijze toepasselijkheid van haar eigen voorwaarden heeft willen bewerkstelligen, namelijk door slechts te verwijzen naar die voorwaarden en deze niet bij te sluiten.
3.4. Omtrent het bijzondere bezwaar inzake de toepasselijkheid van de VVT overweegt de rechtbank als volgt.
3.4.1. In art. 3 van de (hier toepasselijk te achten) Algemene Handelsvoorwaarden is een beperking van de aansprakelijkheid verwoord; vóóraf bepaalt dit artikel (onder a) evenwel:
“Het onderhavige artikel geldt slechts indien en voor zover het niet in strijd is met (…) de aansprakelijkheidsregelingen neergelegd in de algemene voorwaarden als genoemd in artikel 4 van deze handelsvoorwaarden”.
Art. 1 (Definities) van de Algemene Handelsvoorwaarden geeft (onder h) de volgende omschrijving:
“Montagewerk in de zin van deze Handelsvoorwaarden is de overeenkomst waarbij Wagenborg zich tegenover de opdrachtgever verbindt tot het monteren of demonteren van door de opdrachtgever aangewezen zaken waaronder begrepen verplaatsing van zaken (…)”.
Niet weersproken is door Natus dat de in dit geval met Wagenborg overeengekomen vallen onder de definitie van ‘Montagewerk’.
Eerdergenoemd art. 4 van de Handelsvoorwaarden (onder c) luidt:
“Hijs- en montagewerk
Op hijs- en montagewerk zijn van toepassing de Leveringsvoorwaarden Verticaal Transport (…)”.
Art. 11 lid 1 van daarmee als toepasselijk aangewezen VVT luidt:
“Iedere aansprakelijkheid van opdrachtnemer (…) wordt hierbij uitgesloten, behoudens in geval van opzet of grove schuld van opdrachtnemer zelf. De aansprakelijkheid voor personeel van opdrachtnemer en andere hulppersonen (…) wordt hierbij volledig uitgesloten”.
3.4.2. Natus onderbouwt haar bezwaar tegen (toepasselijkheid van) de VVT aldus dat de relevantie van deze voorwaarden uitsluitend kenbaar was na kennisneming van de tekst van de Algemene Handelsvoorwaarden van Wagenborg; over deze algemene voorwaarden beschikte Natus niet, laat staan dat zij wist wat de strekking van de VVT was.
De rechtbank moet aan dit verweer voorbijgaan, omdat hier ook geldt wat onder 3.3 werd overwogen, namelijk dat indien een professionele partij niet verder vraagt naar de strekking van een mededeling omtrent toepasselijkheid van algemene voorwaarden, zij bij haar wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen wekt dat zij instemt. Dat die instemming geacht wordt ook ‘achterliggende’ voorwaarden te omvatten volgt hieruit dat er geen wezenlijk verschil is tussen onbekendheid van Natus met de ‘voorliggende’ en haar onbekendheid met de ‘achterliggende’ voorwaarden: in beide gevallen weet zij feitelijk van niets en ontstaat er desondanks gebondenheid.
3.5. De bezwaren van Natus tegen de vrijtekening van Wagenborgen onder verwijzing naar haar algemene voorwaarden, vat de rechtbank mede op als een beroep van Natus op het bepaalde in art. 6:248 lid 2 BW: een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Natus heeft gesteld dat de fout die het personeel van de als deskundige ingeschakelde Wagenborg op 21 januari 2008 maakte (een topzware kast niet zekeren en evenmin hijsen bij het verplaatsen, met als gevolg het omvallen daarvan) dermate groot was, dat hier van grove schuld kan worden gesproken. Wagenborg heeft de grove schuld waarsproken, onder meer onder verwijzing naar haar onbekendheid met de te verplaatsen kasten en de toezichthoudende rol van Natus zelf. Bij dit laatste wees zij er op dat contractueel was vastgelegd dat een werknemer van Natus ter plaatse zou zijn bij het (ver)plaatsen van de kasten.
De rechtbank laat de kwalificatie (‘grove schuld’ of louter ‘schuld’) in het midden. Al aannemende dat er sprake is geweest van grove schuld (een zeer ernstige fout) aan de zijde van het personeel van Wagenborg, dan maakt dit nog niet dat het beroep van Wagenborg op haar exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank heeft twee redenen voor dit oordeel:
(1e) schades als de onderhavige zijn verzekerbaar voor een opdrachtgever als Natus; in geval van een project als hier werd uitgevoerd is het niet-ongebruikelijk dat een CAR-verzekering een allesomvattende dekking biedt, en
(2e) tegenover de (terecht) aan Wagenborg toegedachte deskundigheid, stond de deskundigheid van Natus zelf als producent van de kasten; zij was als geen ander op de hoogte van de eigenschappen en onhebbelijkheden van deze objecten en bevond zich dus in de positie om Wagenborg te begeleiden en te adviseren.
3.6. Gelet op al het voorgaande, dient de vordering in conventie te worden toegewezen en die in reconventie te worden afgewezen.
3.7. Wat betreft de proceskosten geldt het volgende.
3.7.1. Natus zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. In die kosten zijn begrepen die van het incident, nu de rechtbank de vordering van Natus om zich onbevoegd te verklaren heeft afgewezen.
De kosten aan de zijde van Wagenborg worden begroot op:
- dagvaarding EUR 71,80
- vast recht 435,00
- salaris advocaat 1.737,00 (3 punten tarief III)
Totaal EUR 2.243,80
3.7.2. Natus zal eveneens als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Wagenborg worden begroot op nihil, nu het verweer in reconventie samenviel met het naar voren brengen van het eigen standpunt in conventie.
4. De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.1. verklaart voor recht dat Wagenborg voor de schade die op of omstreeks 21 januari 2008 is ontstaan aan schakelkasten, niet jegens Natus aansprakelijk is,
4.2. veroordeelt Natus om aan Wagenborg te betalen een bedrag van EUR 19.716,00 (zegge: negentienduizend zevenhonderd zestien Euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf de factuurdatum, tot de dag van volledige betaling,
4.3. veroordeelt Natus in de proceskosten, aan de zijde van Wagenborg tot op heden begroot op EUR 2.243,80,
4.4. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.5. wijst de vorderingen af,
4.6. veroordeelt Natus in de proceskosten, aan de zijde van Wagenborg tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.A.M. Dijkers en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2009.?