
Jurisprudentie
BI6954
Datum uitspraak2009-05-26
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6224 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6224 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag om een bijstandsuitkering. De resultaten van de huisbezoeken geven voldoende grondslag voor het standpunt van het College dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij werkelijk woonde op het door hem opgegeven adres.
Uitspraak
07/6224 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2007, 06/3324 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College).
Datum uitspraak: 26 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2009. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Willering. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diderich, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 28 december 2005 gemeld voor het indienen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In deze aanvraag heeft hij onder meer aangegeven gescheiden te zijn en in te wonen bij vrienden op het adres [adres 1] te [plaatsnaam]. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het College een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. Er zijn onder meer twee huisbezoeken afgelegd op het aangegeven adres, waarbij de hoofdbewoonster en appellant zijn gehoord. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport gedateerd 14 februari 2006.
1.2. Op grond van deze onderzoeksresultaten heeft het College bij besluit van 9 maart 2006 de aanvraag om bijstand afgewezen.
1.3. Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het College het hiertegen gerichte bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft omtrent zijn woonsituatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het College heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de resultaten van de huisbezoeken voldoende grondslag boden voor het standpunt van het College dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij werkelijk woonde op het door hem opgegeven adres.
4.2. Met de rechtbank beantwoordt de Raad deze vraag bevestigend. Hij onderschrijft de overwegingen die op dit punt aan de aangevallen uitspraak ten grondslag zijn gelegd. Hetgeen appellant daartegen heeft aangevoerd is in wezen slechts een herhaling van zijn argumenten in bezwaar en beroep, die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen.
De Raad voegt hieraan nog toe dat uit het onderzoeksrapport naar voren komt dat appellant bij het bezoek aan de woning aanvankelijk niet werd aangetroffen en, na telefonisch door de hoofdbewoonster te zijn opgeroepen, aan de deur moest aanbellen om te worden binnengelaten. Toen hem werd gevraagd zijn huissleutel te tonen, is niet appellant maar de hoofdbewoonster een sleutel gaan zoeken. Met recht heeft het College hierin een sterke aanwijzing gezien dat appellant niet werkelijk over een kamer in de woning kon beschikken. Voorts heeft appellant niet aan de hand van objectiveerbare medische gegevens aannemelijk gemaakt dat hij wegens concentratie- en geheugenstoornissen niet in staat was om - zoals in deze aanvraagsituatie op zijn weg lag - aan te tonen dat hij werkelijk woonde op het door hem opgegeven adres.
4.3. Het hoger beroep treft dus geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en W.F. Claessens als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
RB