Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6964

Datum uitspraak2009-05-28
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/583 WSW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering toelating tot doelgroep WSW. Geen aanleiding om aan standpunt bestuur, dat berust op de rapportage van de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige, te twijfelen.


Uitspraak

08/583 WSW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 december 2007, 06/8550 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als rechtsopvolger van de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: bestuur) Datum uitspraak: 28 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het bestuur heeft een verweerschrift ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2009. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door R.K. Nai Chung Kong, werkzaam bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI). II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1. Bij besluit van 7 juni 2006 heeft het bestuur afwijzend beslist op het verzoek van appellant te bepalen dat hij behoort tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening. Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat appellant in staat is passende arbeid te verrichten met behulp van noodzakelijke aanpassingen, die gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale werkomgeving. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 september 2006 (bestreden besluit). 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestuur op goede gronden tot de conclusie heeft kunnen komen dat appellant niet tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende. 3.1. Het standpunt van het bestuur berust op de rapportage van de bedrijfsarts, die na dossieronderzoek, anamnese en lichamelijk onderzoek, beperkingen ten aanzien van de fysieke belasting heeft vastgesteld. Appellant heeft een lichte anatomische afwijking van de voeten, waarvoor aangepaste schoenen nodig zijn en hij moet loopoefeningen doen. Voorzien wordt dat de enkelklachten dan zullen afnemen. Met betrekking tot de overige klachten, waarvoor geen medische verklaring is gevonden, wordt opgemerkt dat appellant meer moet bewegen en moet leren omgaan met zijn pijnklachten. Informatie van de behandelende sector is niet ingewonnen, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. Naar aanleiding van deze rapportage heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant fysiek lichte, grotendeels zittende werkzaamheden kan verrichten, waarbij hij regelmatig van houding kan veranderen. Trillingsbelasting en zwaar tillen, dragen, duwen of trekken moeten worden vermeden. De aanpassingen zijn in alle redelijkheid van een werkgever in het vrije bedrijf te verwachten, zeker als aangenomen wordt dat de fysieke beperkingen in de toekomst nog aanzienlijk zullen verbeteren. 3.2. In bezwaar heeft appellant informatie overgelegd afkomstig van zijn revalidatiearts en gedateerd 28 augustus 2006. Daaruit blijkt dat het lopen inmiddels sterk was verbeterd. In beroep heeft appellant een brief overgelegd van zijn huisarts. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat deze informatie geen aanleiding geeft voor twijfel aan de juistheid van de rapportages van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige. De stelling van appellant dat zijn klachten zijn verergerd wordt door die nadere gegevens niet onderbouwd. Dat in een eerdere rapportage van de GGD Zuid-Holland Noord is geconstateerd dat inpakwerk in wsw-verband zeker een optie is, maar werk op de reguliere markt ook niet denkbeeldig, acht de Raad, anders dan appellant niet met de bedoelde rapportages in tegenspraak. 4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2009. (get.) K. Zeilemaker. (get.) P.W.J. Hospel. HD