Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7081

Datum uitspraak2009-06-09
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601067-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedrag een verkeersongeval op de Wittevrouwensingel in Utrecht veroorzaakt met de dood van een motorrijder als gevolg. Vrijspraak verdenking van roekeloos rijgedrag. De rechtbank legt een gevangenisstraf van twee maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar op.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/601067-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 juni 2009 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [1990] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], raadsman mr. E.N. Bouman, advocaat te Utrecht. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 mei 2009, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. Koreman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: door roekeloosheid of zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedrag een verkeersongeval heeft veroorzaakt met de dood van motorrijder [slachtoffer] als gevolg. 3 De beoordeling van het bewijs 3.1 Vaststaande feiten Op woensdag 10 september 2008, omstreeks 18.30 uur, zien de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] tijdens hun algemene surveillance dat een groep van ongeveer 25 personen zich op de Grifthoek verzameld heeft en dat er meerdere motorfietsen, motorscooters, twee quads en een aantal personenauto’s aanwezig zijn. De verbalisanten noteren de kentekens van de daar aanwezige motorvoertuigen en spreken de groep aan met de waarschuwing om niet te gaan racen. Het kenteken van de auto van verdachte, [kenteken], wordt daarbij ook genoteerd. Op woensdag 10 september 2008, omstreeks 19.33 uur krijgen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van de centralist van de politiemeldkamer voor de stad Utrecht de melding dat er een verkeersongeval op de Wittevrouwensingel te Utrecht heeft plaatsgevonden. Op de kruising van de Wittevrouwensingel met de Kleine Singel te Utrecht aangekomen, treffen de verbalisanten een persoon liggend op zijn zij op het wegdek aan, met een helm op zijn hoofd. Ze zien voorts een motorfiets met voorschade tegen een paal staan en meerdere motorfietsonderdelen op de weg liggen. Ook zien ze een grijze Ford Focus met het kenteken [kenteken] haaks op de rijbaan staan met een beschadigde linkerzijde en een deels op de grond liggende voorbumper. Een groep van 20 tot 30 jongeren in de leeftijd van 15 tot en met 25 jaar, waarvan een aantal een helm draagt, staat op de stoep om het ongeval heen. Tussen hen in staat een aantal auto’s, motoren en bromfietsen. Omstreeks 20.00 uur meldt verdachte zich bij de ter plaatse aanwezige politie als bestuurder van de grijze Ford Focus ten tijde van de aanrijding met de motorrijder. Twee mannen die zich bekend maken als de vader en broer van de op de grond liggende motorrijder, verklaren dat de motorrijder [slachtoffer] heet. [slachtoffer] wordt meegenomen door de ambulance. Het personeel van het berichtencentrum meldt de politie nog diezelfde avond dat [slachtoffer] in het ziekenhuis is overleden. Het verslag van de lijkschouwer van de gemeente Utrecht vermeldt dat de dood niet is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak. De conclusie van de lijkschouwer is: motor versus auto. Schedeltrauma. 3.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat het verkeersongeval als gevolg waarvan motorrijder [slachtoffer] is overleden, is veroorzaakt door de roekeloosheid van verdachte. De officier van justitie baseert zich daarbij op diverse verklaringen van getuigen die weergeven dat zij hebben gezien of gehoord dat verdachte met een hoge snelheid kwam aanrijden over de Wittevrouwensingel in de richting van de Kleine Singel, vreemde bewegingen maakte, de handrem gebruikte en met piepende banden tot stilstand kwam. Dat verdachte de controle over zijn voertuig heeft verloren en aan de handrem van de auto heeft getrokken volgt eveneens uit de verklaring die getuige [getuige 1], inzittende in het voertuig van verdachte, bij de politie heeft afgelegd. Hoewel niet is vast te stellen met welke exacte snelheid verdachte reed, kan uit de schuifsporen van zijn auto op het wegdek wel worden afgeleid dat het voertuig van verdachte aan de achterzijde is uitgebroken. Dit past bij het door diverse getuigen geschetste beeld dat verdachte met een hoge snelheid reed en tot stilstand is gekomen door het gebruik van de handrem. Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat uit de schuifsporen die afkomstig zijn van verdachtes auto kan worden afgeleid dat verdachte tijdens het inzetten van de bocht die hij nam, kort voor het verkeersongeval plaatsvond , op de verkeerde weghelft reed. Verdachte heeft weliswaar ter zitting verklaard niet harder dan 50 kilometer per uur te hebben gereden, maar gegeven de situatie ter plaatse die bestond uit een weg met een bocht terwijl het wegdek erg vol was met motorrijders die overal op de weg reden, is dit een te hoge snelheid. Dit tezamen met het feit dat verdachte de handrem heeft aangetrokken maakt dat verdachte roekeloosheid kan worden verweten. 3.3 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst er daarbij op dat de getuigenverklaringen op basis waarvan de officier van justitie van mening is dat verdachte roekeloos heeft gereden, veel conclusies bevatten in plaats van eigen waarnemingen. De snelheid die door de getuigen genoemd wordt hebben zij niet kunnen meten en is dus slechts gebaseerd op de grove schatting of mening van deze getuigen. Dat verdachte aan zijn handrem heeft getrokken is slechts een veronderstelling, want de getuigen hebben verdachte niet in zijn auto aan zijn handrem zien trekken. Het totaal van de getuigenverklaringen bevat een scala aan verschillen op cruciale punten, waaronder het vermeende stuntgedrag van verdachte en de hem tegemoet komende motorrijders, het piepen van de banden van verdachtes auto en de (rond)draaiende bewegingen van verdachtes auto. Uit de op het wegdek aangetroffen sporen, waarvan de deskundigen vaststellen dat zij afkomstig zijn van verdachtes auto, kan niet worden afgeleid dat hij heeft gestunt of geburnd. Er is dan ook geen enkele aanwijzing om ervan uit te gaan dat verdachte heeft meegedaan aan het stunten dat na afloop van de opnames van de rapgroep 3D ter plekke heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij kwam aanrijden over de Blauwkapelseweg en de Kleine Singel en dat hij de bocht naar links wilde maken om richting de Voorstraat te gaan, toen hij plotseling temidden van een groep motorrijders belandde. Verdachte heeft -met de beperkte rijervaring die hij had- geprobeerd om uit te wijken voor een hem tegemoetkomende motorrijder en is daarbij over de weg gaan ‘dwarrelen’. Roekeloosheid of zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend verkeersgedrag van verdachte kan niet worden bewezen. De raadsman concludeert tot vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. 3.4 Het oordeel van de rechtbank De getuigenverklaringen Er zijn diverse mensen geweest die het ongeval op 10 september 2008 op de kruising Wittevrouwensingel en de Kleine Singel te Utrecht hebben zien gebeuren en van hetgeen zij hebben gezien een verklaring hebben afgelegd. Onder de getuigen bevinden zich jongeren die bij de aan het ongeval voorafgaande opnames van de rapgroep 3D stonden te kijken en/of daaraan deelnamen, maar ook buurtbewoners, toevallige voorbijgangers en jongerenwerkers. De inhoud van de door hen afgelegde verklaringen is zeer divers. Zo verklaren de getuigen [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6], [getuige 10], [getuige 11] en [getuige 12] dat de auto van verdachte met hoge snelheid kwam aanrijden over de Wittevrouwensingel en de kruising van de Kleine Singel. Zij noemen diverse schattingen van de snelheid: [getuige 2] noemt de snelheid van de auto 70 tot 80 kilometer per uur, [getuige 4] spreekt over minimaal 60 kilometer per uur. Getuige [getuige 6] verklaart over de snelheid dat het 60 a 70 kilometer per uur was, maar dat dit een gok is en dat hij ook 90 zou kunnen hebben gereden. Daarentegen zijn er ook getuigen die verklaren dat verdachte met een normale snelheid reed. Getuige [getuige 9] verklaart dat zij het idee had dat de auto niet heel hard reed. Ter terechtzitting heeft getuige [getuige 1] verklaard dat de Ford Focus met een gewone snelheid reed en getuige [getuige 7] verklaarde daar dat de auto niet snel reed op het moment van het ongeval, omdat de auto net een bocht door moest. Ook over het verdere rijgedrag van de verdachte verklaren de getuigen verschillend. Getuige [getuige 15] komt op basis van het geluid van piepende banden dat hij hoorde en dat van de Ford afkomstig was, tot de conclusie dat de bestuurder van de Ford aan zijn handrem heeft getrokken. Getuigen [getuige 13] en [getuige 14] zagen de auto om zijn as draaien vlak voor het ongeval plaatsvond. Getuige [getuige 2] verklaart dat de auto aan het ‘burnen’ was, wat wil zeggen dat de bestuurder van de auto bewust rondjes draaide met de auto terwijl de handrem was aangetrokken. Getuige [getuige 4] verklaart daarentegen dat de Ford geen rondjes aan het draaien was, maar dat het een slip was waar de Ford in terecht kwam. Over het rijgedrag van de bij het ongeval betrokken motorrijder worden eveneens diverse verklaringen afgelegd. De getuigen [getuige 8] en [getuige 3] verklaren dat de motorrijder aan het stunten was door op zijn achterwiel te rijden. Getuige [getuige 13] verklaart daarentegen dat de motor met beide wielen op de grond reed. Getuige [getuige 8] verklaart verder dat de motorrijder erg hard reed en een anoniem gebleven getuige die ten overstaan van de politie een verklaring heeft afgelegd, bevestigt dat en merkt op dat de motor erg snel optrok, dat het leek alsof de motor een aanloop wilde nemen en dat hij hoorde dat de motor hard accelereerde. Daar staan tegenover de verklaringen van getuigen [getuige 9] die inhoudt dat de motor niet te hard reed, [getuige 4] die inhoudt dat op het moment van het ongeval de motor stilstond of heel langzaam reed, (zo begrijpt de rechtbank de verklaring) en [getuige 11] die als geschatte snelheid van de motorrijder 50 kilometer per uur opgeeft. Het technisch onderzoek Naar aanleiding van het ongeval is door de verkeerspolitie een verkeersongevallenanalyse opgesteld. Op grond van de sporen op het wegdek konden de snelheid van het voertuig van verdachte en de motor van het slachtoffer niet worden berekend. Wel kon uit de aangetroffen sporen, de uitlooprichtingen en de eindposities van de voertuigen en de verrichte voertuigonderzoeken het volgende worden afgeleid. De Ford reed over de Wittevrouwensingel in de richting van de Kleine Singel en ter hoogte van de T-kruising met de Kleine Singel reed de Ford rechtsaf in de richting van de Biltstraat. De Kawasaki (= de motor van het slachtoffer) reed over de Wittevrouwensingel vanuit de richting van de Biltstraat in de richting van de Kleine Singel. Op het moment dat de Ford de kruising opreed, brak de achterzijde van de Ford uit naar links, schoof met vier wielen over het wegdek en kwam haaks op de rijbaan tot stilstand. Tijdens het uitbreken/schuiven kwam de Ford in aanraking met de Kawasaki en reed met zijn linkervoorzijde tegen de voorzijde van de Kawasaki. De voorzijden van beide voertuigen bleven bij elkaar en de achterzijden bewogen naar elkaar toe door de draaiende bewegingen van de Ford. De achterzijde van de Kawasaki raakte de linkerzijkant van de Ford. De bestuurder van de Kawasaki viel van zijn motor en de Kawasaki werd door de snelheid van de Ford teruggeslingerd in de richting waar hij vandaan kwam. Ter terechtzitting hebben verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] een toelichting gegeven op de door hen opgestelde verkeersongevallenanalyse. Zij hebben verklaard dat de richting waar verdachte vandaan kwam met zekerheid valt vast te stellen op grond van de op het wegdek aangetroffen buig- en de schuifsporen afkomstig van de Ford Focus, de eindpositie van de Ford Focus en zijn positie ten opzichte van de motor. Deze sporen en posities passen niet bij de rijrichting zoals verdachte heeft opgegeven. Technisch gezien is het door de voorwielaandrijving van de auto van verdachte niet mogelijk om te ‘burnen’, aldus de getuigen-deskundigen. Of verdachte aan zijn handrem heeft getrokken kan op grond van de sporen niet worden vastgesteld. Wel wordt geconstateerd dat de auto van verdachte de bocht naar rechts op de verkeerde weghelft heeft ingezet. Hoewel de snelheid van de Ford Focus en de Kawasaki niet te berekenen zijn, duiden de eindpositie van de Kawasaki en zijn bestuurder er wel op dat de snelheid van de Ford Focus hoger lag dan de snelheid van de Kawasaki, omdat in het tegengestelde geval de bestuurder van de Kawasaki zeer waarschijnlijk over de Ford Focus heen zou zijn gevlogen. De conclusie van de rechtbank Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ter hoogte van de kruising van de Wittevrouwensingel met de Kleine Singel gekomen aan de handrem van zijn auto heeft getrokken. Getuigen [getuige 15] en [getuige 2] concluderen weliswaar op basis van het rijgedrag van de Ford dat de bestuurder van de Ford aan zijn handrem heeft getrokken, maar zij hebben dit niet zelf waargenomen. Getuige [getuige 2] kwalificeert het rijgedrag van de Ford zelfs als ‘burnen’, maar uit het technisch onderzoek volgt dat dat niet mogelijk is met de auto van verdachte. De rechtbank kan dan ook niet uitgaan van de juistheid van deze verklaringen. De enige verklaring afkomstig van een getuige die daadwerkelijk gezien kan hebben dat verdachte aan zijn handrem heeft getrokken is van getuige [getuige 1], inzittende in de Ford Focus. Deze getuige heeft echter ter terechtzitting ontkend dat hij bij de politie heeft verklaard dat verdachte aan zijn handrem heeft getrokken. Deze verklaring is door hem ook niet ondertekend. Nu verdachte ontkent en ook het technisch onderzoek geen uitsluitsel geeft over de vraag of verdachte aan de handrem heeft getrokken, dient de rechtbank verdachte op dit punt vrij te spreken. De rechtbank acht voorts niet wettig en overtuigen bewezen dat verdachte over de Wittevrouwensingel en de Kleine Singel heeft gereden met zeer hoge snelheid of met een hogere snelheid dan de maximum toegestane snelheid. Weliswaar is er een groot aantal getuigen dat verklaart dat de Ford met een hoge snelheid kwam aanrijden en doet een aantal van deze getuigen een nog exactere opgave van de snelheid van de Ford, maar de rechtbank acht dit onvoldoende voor een bewezenverklaring. De door de afzonderlijke getuigen opgegeven snelheid van de Ford Focus is slechts een (grove) schatting van niet-deskundigen op het gebied van het beoordelen van verkeerssnelheden en om die reden kan de rechtbank daar niet op afgaan. Bovendien is er ook een aantal verklaringen afgelegd door getuigen die vermelden dat de Ford Focus met een normale snelheid reed. Verdachte heeft verklaard dat hij reed met een snelheid die niet hoger was dan de maximum toegestane snelheid. Nu uit het technisch onderzoek naar voren is gekomen dat de snelheid van het voertuig van verdachte niet te berekenen is en er geen andere aanknopingspunten in het dossier zijn waaruit blijkt dat verdachte met zeer hoge of een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid reed, dient verdachte ook ten aanzien dit gedeelte vrijgesproken te worden. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte over de Wittevrouwensingel en de Kleine Singel heeft gereden met een hogere snelheid dan de situatie ter plekke toeliet. De afgelegde route van verdachte over de Wittevrouwensingel en de Kleine Singel die afwijkt van de door verdachte opgegeven route, acht de rechtbank bewezen op grond van de conclusies van de ongevallenanalyse van de verkeerspolitie. Voor wat betreft de snelheid van verdachte en de specifieke omstandigheden van het geval gaat de rechtbank uit van de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, die inhoudt dat hij toen hij door de bocht kwam rijden een stuk of vijftien motoren over de weg zag rijden. Dit impliceert dat verdachte voordat hij de bocht had ingezet het wegdek dat voor hem lag niet kon overzien. In een dergelijke, niet-overzichtelijke verkeerssituatie dient een verkeersdeelnemer zijn snelheid te matigen en zodanig aan te passen dat hij kan anticiperen op verwacht en onverwacht gedrag van andere verkeersdeelnemers en in die omstandigheden is 50 km per uur dus te snel. Verdachte verklaart weliswaar dat hij nog heeft geremd op het moment dat hij de motorrijders zag, maar dat is pas na de bocht geweest. Gelet op het verloop van de daaropvolgende gebeurtenissen: het uitbreken van de achterzijde van de Ford, het schuiven van het voertuig over het wegdek en het aanrijden tegen de Kawasaki, blijkt bovendien dat verdachte zijn voertuig onvoldoende onder controle heeft gehad en een aanrijding met die motorrijder niet heeft voorkomen. Uit de gegevens van het technisch onderzoek blijkt bovendien, gelet op de eindpositie van de motor, dat de auto van verdachte nog in beweging was op het moment dat hij tegen de motor aanreed. Dat de motorrijder als gevolg van deze aanrijding werd gedood, concludeert de rechtbank op basis van het gegeven dat hij dezelfde dag nog in het ziekenhuis is overleden vanwege een niet-natuurlijke oorzaak, te weten: een schedeltrauma. De rechtbank is van oordeel dat de voorgaande vaststelling, namelijk dat verdachte met een hogere snelheid heeft gereden dan de situatie ter plekke toeliet en dat verdachte zijn auto niet onder controle had, als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedrag van verdachte is te kwalificeren. 3.5 De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 september 2008 te Utrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de wegende Wittevrouwensingel en de Kleine Singel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, ?met zijn auto met een hogere snelheid dan de situatie ter plekke toeliet te rijden over de Wittevrouwensingel en ?vervolgens gekomen ter hoogte van de kruising van de Wittevrouwensingel met de Kleine Singel hij zijn auto niet onder controle had, waardoor een botsing/aanrijding is ontstaan tussen de door hem bestuurde auto en een motorrijder, die op voornoemde kruising reed, waardoor die motorrijder (genaamd [slachtoffer]) werd gedood. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 4 De strafbaarheid 4.1 De strafbaarheid van het feit Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor een ander wordt gedood. 4.2 De strafbaarheid van verdachte Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 5 De strafoplegging 5.1 De vordering van de officier van justitie Gelet op de ernst van het feit, roekeloos rijgedrag en de gevolgen die het ongeval heeft (gehad) voor het slachtoffer en zijn nabestaanden en rekening houdende met de persoon van de verdachte, vordert de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van de periode die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en een ontzegging van de bevoegdheid van verdachte om motorvoertuigen te besturen voor de duur van drie jaar. De officier van justitie is voorts van mening dat de inbeslaggenomen personenauto Ford focus en bijbehorende autosleutel teruggegeven kunnen worden aan de eigenaar en dat de inbeslaggenomen mobiele telefoons teruggegeven kunnen worden aan de verdachte. 5.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman concludeert tot vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. Voor het geval de rechtbank deze conclusie niet deelt, verzoekt de raadsman verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf op te leggen en zijn rijbewijs terug te geven, omdat hij al zwaar gestraft is door het plaatsvinden van het ongeval. 5.3 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank overweegt dat voor het bewezenverklaarde strafbare feit een straf moet worden opgelegd die mede past bij de mate van schuld van de verdachte aan de botsing/aanrijding. De rechtbank is tot een andere mate van schuld gekomen dan de officier van justitie. De rechtbank realiseert zich dat welke straf dan ook het grote leed dat door de gevolgen van deze botsing/aanrijding aan de nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht niet kan compenseren. In dit verband merkt de rechtbank op dat zij het gegeven dat verdachte op geen enkele wijze zelf contact heeft gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer weliswaar niet zal meewegen in de strafmaat, maar dat het de verdachte zou hebben gesierd indien hij meedogen met de nabestaanden zou hebben betoond, ongeacht het door hem in de strafzaak ingenomen standpunt. De officier van justitie is bij zijn eis -zoals reeds is vermeld- uitgegaan van een bewezenverklaring van roekeloos verkeersgedrag van verdachte. Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank knoopt voor de strafmaat aan bij de bestaande LOVS oriëntatiepunten straftoemeting. Gelet op de ernst van het feit en het dodelijk gevolg, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar noodzakelijk. Bij de bepaling van deze straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte, het feit dat hij als beginnend bestuurder is aangemerkt, met zijn strafblad en overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, met het gegeven dat verdachte op 26 maart 2009 is veroordeeld bij de politierechter in verband met een andersoortig delict en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf voor de hierboven genoemde datum gepleegd. 6 Het beslag 6.1 De teruggave aan rechthebbende De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de broer van verdachte, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. 6.2 De teruggave aan verdachte De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen telefoons aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en deze onder verdachte in beslag zijn genomen. 7 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op artikel 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 8 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.5 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor een ander wordt gedood. - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; - veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van een jaar; - bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging; Beslag - gelast de teruggave aan de rechtmatige eigenaar van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de personenauto Ford Focus, kleur grijs, met het kenteken [kenteken] en de bijbehorende sleutel; - gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de mobiele telefoon kleur zwart, merk Nokia en de mobiele telefoon kleur oranje, merk Sony Ericsson. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mr. J.F. Dekking en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 juni 2009. Mrs. Dekking en Schoenmakers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.