
Jurisprudentie
BI7121
Datum uitspraak2009-05-26
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/570 WWB + 09/884 WWB +09/1986 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-09
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/570 WWB + 09/884 WWB +09/1986 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
De gevolgen van een onrechtmatige intrekking van een uitkering zijn in beginsel terug te voeren op de vertraagde uitbetaling van de uitkering, althans voor zover het gaat om kosten die gemaakt zijn als gevolg van het tijdelijk gemis aan geld door die intrekking. Met appellant en anders dan de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het verzoek van betrokkene om vergoeding van kosten in verband met het verlies aan woonruimte vanwege de huurachterstand en in verband met de schulden die zijn gemaakt om te voorzien in het levensonderhoud betrekking heeft op vergoeding van schade wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Een en ander brengt mee dat er, naast de reeds toegekende wettelijke rente, in dit geval voor zelfstandige vergoeding van vorenbedoelde kosten geen plaats is.
Uitspraak
08/570 WWB + 09/884 WWB +09/1986 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2007, 07/417 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 26 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. den Arend-de Winter, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 april 2009. Partijen hebben, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 7 april 2009 (LJN BI0588) in een soortgelijk geding, bericht niet ter zitting te verschijnen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontving bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet. Bij besluit van
23 januari 2004 is deze bijstand met ingang van 1 januari 2004 ingetrokken. Bij besluit van 5 oktober 2004 is dit intrekkingsbesluit herroepen en is de bijstand per 1 januari 2004 voortgezet op grond van de Wet werk en bijstand.
1.2. Bij besluit van 4 maart 2005, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 augustus 2005, heeft appellant de bijstand van betrokkene met ingang van 12 januari 2005 ingetrokken. Betrokkene ontvangt vanaf 7 april 2005 weer bijstand.
1.3. Bij brief van 13 oktober 2004 is namens betrokkene verzocht om vergoeding van de schade tengevolge van het onrechtmatige intrekkingsbesluit van 23 januari 2004. Deze schade bestaat uit kosten vanwege het feit dat hij zijn woonruimte is kwijtgeraakt en schulden die zijn gemaakt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Bij besluit van 18 februari 2005 heeft appellant een schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke rente van € 132,39 toegekend. Daartegen heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Daarbij is tevens verzocht om vergoeding van schade met betrekking tot het tweede intrekkingsbesluit, welk verzoek bij besluit van 4 september 2006 is afgewezen. Daartegen heeft betrokkene ook bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 22 december 2006 heeft appellant de bezwaren tegen de besluiten van 18 februari 2005 en van 4 september 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 22 december 2006 ingestelde beroep, met bepalingen inzake griffierecht en proceskosten, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 13 augustus 2002 (LJN AE8893) onder meer overwogen dat de schadeoorzaak is gelegen in het eerste intrekkingsbesluit en niet in de vertraging in de uitbetaling van een geldsom. De rechtbank heeft voorts uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud overwogen dat een causaal verband tussen de schade die is veroorzaakt door het mislopen van de uitkering over de periode van
12 januari 2005 tot 7 april 2005 en het onrechtmatige eerste intrekkingsbesluit ontbreekt, terwijl volgens de rechtbank niet ter discussie staat dat uitgegaan moet worden van de rechtmatigheid van het tweede intrekkingsbesluit.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 22 december 2006. Volgens appellant vindt de schade van betrokkene zijn grondslag in de vertraagde uitbetaling van de uitkering, zodat alleen aanspraak bestaat op de reeds uitbetaalde wettelijke rente.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 29 mei 2008 aan betrokkene, naast de reeds toegekende wettelijke rente, alsnog een bedrag van € 3.791,-- aan schadevergoeding toegekend en bij besluit van 24 juni 2008 een bedrag van € 966,-- wegens de kosten in bezwaar.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 7 april 2009 (LJN BI0588) is de Raad van oordeel dat (ook) de gevolgen van een onrechtmatige intrekking van een uitkering in beginsel zijn terug te voeren op de vertraagde uitbetaling van de uitkering, althans voor zover het gaat om kosten die gemaakt zijn als gevolg van het tijdelijk gemis aan geld door die intrekking. Met appellant en anders dan de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het verzoek van betrokkene om vergoeding van kosten in verband met het verlies aan woonruimte vanwege de huurachterstand en in verband met de schulden die zijn gemaakt om te voorzien in het levensonderhoud betrekking heeft op vergoeding van schade wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Een en ander brengt mee dat er, naast de reeds toegekende wettelijke rente, in dit geval voor zelfstandige vergoeding van vorenbedoelde kosten geen plaats is.
5.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellant slaagt. Met vernietiging van de aangevallen uitspraak zal de Raad, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 22 december 2006 ongegrond verklaren.
5.3. Uit het vorenstaande volgt tevens dat aan de ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluiten van 29 mei 2008 en 24 juni 2008 de grondslag is komen te ontvallen. De Raad zal deze besluiten daarom vernietigen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 22 december 2006 ongegrond;
Vernietigt de besluiten van 29 mei 2008 en van 24 juni 2008.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.C.F. Talman en O.L.H.W.I. Korte als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) A. Badermann.
IJ