Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7146

Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-06-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/123 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

07/123 WAO - Herziening WAO-uitkering. Rechtbank heeft ten onrechte besluit op bezwaar gedeeltelijk (arbeidskundige grondslag) vernietigd. Beperkingen juist vastgesteld, geen aanleiding voor urenbeperking. Signaleringen en verborgen beperkingen voldoende toegelicht in hoger beroep. Rechtsgevolgen van het geheel vernietigde besluit kunnen in stand blijven.


Uitspraak

07/123 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 november 2006, 06/2113 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. G.D. van der Heiden, werkzaam bij de Hout- en Bouwbond CNV, thans: CNV Hout en Bouw, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Mr. J.J.M. van der Pool, eveneens werkzaam bij CNV Hout en Bouw, heeft zich als opvolgend gemachtigde gemeld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Pool. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend om gemachtigde van appellant in de gelegenheid te stellen te reageren op nadere stukken. Partijen hebben over en weer nadere stukken ingediend. Desgevraagd hebben vervolgens partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. 2.1. Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, met ingang van 28 december 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. 2.2. Het besluit berust op het standpunt dat appellant weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat appellant met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden, verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. 2.3. Het tegen dit besluit aangetekende bezwaar is bij besluit van 13 maart 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. 3.1.De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd, het Uwv opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak en het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven terzake van vergoeding aan appellant van griffierecht en proceskosten. 3.2. Ten aanzien van de medische component van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest en dat door appellant geen medische stukken zijn overgelegd die twijfel doen ontstaan aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank de medische grondslag waarop het bestreden besluit berust, in rechte stand houden. 3.3. Wat betreft de arbeidskundige kant van het bestreden besluit heeft de rechtbank geconstateerd dat er op de formulieren resultaat functiebeoordeling signaleringen (G en *) voorkomen. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de FML verborgen beperkingen kent. De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de signaleringen een algemene toelichting gegeven is door te stellen dat deze signaleringen in alle gevallen binnen de normaalwaarden vallen. De rechtbank acht deze toelichting niet toereikend om de twijfels over de geschiktheid van appellant voor deze functies weg te nemen. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad overweegt de rechtbank dat alle signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien. 4.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met al zijn beperkingen. Appellant heeft zich december 2006 uitgebreid laten onderzoeken door ongevalschirurg dr. A.B. van Vugt. Deze is van mening dat verschillende items van de FML aangepast moeten worden. Ook is Van Vugt de mening toegedaan dat appellants aandoening geleid heeft tot een sterke belemmering van het haalbare inspanningsniveau waardoor een urenbeperking verdedigbaar is. 5.1. De Raad stelt allereerst, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 13 mei 2008 (LJN BD1231, gepubliceerd in USZ 2008, 194 en JB 2008, 150) en zijn in die uitspraak vermelde jurisprudentie, vast dat er ook in het onderhavige geval geen plaats is voor een gedeeltelijke - namelijk alleen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreffende - vernietiging. 5.2. Met betrekking tot de in hoger beroep door appellant aangevoerde grieven tegen de aangevallen uitspraak, overweegt de Raad het volgende. 5.3. Als nieuw medisch stuk is van de zijde van appellant het reeds genoemde rapport van dr. A.B. van Vugt ingebracht gedateerd 20 december 2006 met een aanvulling daarop gedateerd 11 januari 2007. 5.4. De Raad kan zich vinden in het standpunt van bezwaarverzekeringsarts M. Kleinjan in haar rapport van 16 februari 2007, waarin zij gemotiveerd stelt waarom het rapport van Van Vugt onvoldoende medische onderbouwing biedt voor een aanpassing van de FML. Naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts is bij appellant sprake van een serieuze afwijking van de wervelkolom, maar is hiermee voldoende rekening gehouden. Wat betreft de urenbeperking merkt de bezwaarverzekeringsarts op dat de onderliggende aandoening van de wervelkolom medisch geen directe invloed heeft op energetische vermogens van appellant en er geen medische reden is op grond waarvan appellant binnen de kaders van zijn beperkte rugbelastbaarheid niet gedurende normale werktijden in rugbesparende arbeid zou kunnen functioneren. 5.5. In hoger beroep hebben de bezwaararbeidsdeskundige R. Speur en de bezwaarverzekeringsarts Kleinjan in hun rapporten van 2 februari 2007 de aan de schatting ten grondslag gelegde functies besproken waarbij alle voorkomende signaleringen en verborgen beperkingen alsnog van een toelichting zijn voorzien. 5.6. Naar aanleiding van kritiek van de zijde van appellant op de motivering van de arbeidskundige grondslag heeft bezwaararbeidsdeskundige M. Kokenberg-Van Loon nogmaals de geduide functies nagelopen en daarbij een tweetal functies verworpen. Er resteerden echter voldoende primair geduide functies om de schatting te dragen. 5.7. Van de zijde van appellant is daarop nog aangegeven dat ten onrechte is nagelaten een reductiefactor bij de berekening te betrekken. 5.8. De Raad merkt hierover op dat - wat hier ook van zij - dit niet leidt tot een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse. 5.9. De Raad acht thans voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de onderhavige schatting in aanmerking genomen functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellant. 5.10. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen terzake van griffierecht en proceskosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank voor het overige zou behoren te doen, zal de Raad vervolgens het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep, welke worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand en op € 711,25 aan kosten voor het laten verrichten van een expertise door ongevalschirurg A.B. van Vugt en € 120,- voor het onderzoek en advies door Blanken Medisch Adviseurs. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten; Vernietigt het bestreden besluit geheel; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 1.475,25, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) R.L. Rijnen. KR