Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7230

Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-06-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902355/2/M1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 9 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van het ondergrondse energieopslagsysteem van [verzoekers] op het perceel [locatie] te [plaats] wegens overtreding van artikel 4.12, eerste lid, van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland (hierna: de Verordening leefomgeving) en heeft het college een termijn gesteld waarbinnen de overtreding dient te worden beëindigd door het op de beschreven wijze verwijderen van het ondergrondse energieopslagsysteem.


Uitspraak

200902355/2/M1 Datum uitspraak: 3 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Flevoland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van het ondergrondse energieopslagsysteem van [verzoekers] op het perceel [locatie] te [plaats] wegens overtreding van artikel 4.12, eerste lid, van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland (hierna: de Verordening leefomgeving) en heeft het college een termijn gesteld waarbinnen de overtreding dient te worden beëindigd door het op de beschreven wijze verwijderen van het ondergrondse energieopslagsysteem. Bij besluit van 3 maart 2009 heeft het college het door [verzoekers] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 mei 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. P.J. de Booij en mr. J.C. Haan, advocaten te Almere, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam, mr. Y.C. Schuttevaar en ing. B.P.J. Loon, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Ingevolge artikel 4.12, eerste lid, van de Verordening leefomgeving, voor zover van belang, is het verboden in boringsvrije zones buiten inrichtingen de bodem te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen door: a. werken te maken of te behouden; b. handelingen te verrichten. Ingevolge artikel 4.14 kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van de in artikel 4.12 gestelde verboden indien het belang waartoe het milieubeschermingsgebied voor grondwater is aangewezen zich daartegen niet verzet. 2.2.1. Niet in geschil is dat het energieopslagsysteem zich in de bodem in een boringsvrije zone buiten inrichtingen bevindt. Het college is blijkens het bestreden besluit van mening dat het in stand houden ervan een overtreding is van artikel 4.12 van de Verordening leefomgeving. 2.3. [verzoekers] betogen dat het energieopslagsysteem vóór de inwerkingtreding van de Verordening leefomgeving in de bodem is gebracht, waardoor geen sprake kan zijn van overtreding van de Verordening leefomgeving. Voor zover het in de bodem brengen van het energieopslagsysteem volgens de Provinciale Milieuverordening Flevoland niet was toegestaan, betogen [verzoekers] dat de bekendmaking van de Provinciale Milieuverordening Flevoland gebrekkig is geweest waardoor deze in zoverre niet in werking is getreden. [verzoekers] betogen verder dat het energieopslagsysteem geen werk is als bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, van de Verordening leefomgeving. 2.3.1. Het college stelt dat het gebruik van het energieopslagsysteem eerst is geconstateerd na de inwerkingtreding van de Verordening leefomgeving op 1 september 2007 en dat overigens destijds het energieopslagsysteem in strijd met de Provinciale Milieuverordening Flevoland in de bodem is gebracht. Het college betoogt voorts dat de Verordening leefomgeving een werk definieert als "een grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk" en dat het energieopslagsysteem een bouwwerk is als bedoeld in de Model-bouwverordening, waarvan de definitie krachtens vaste jurisprudentie van de Afdeling ruim is. 2.3.2. De voorzitter stelt vast dat gelet op het primaire besluit van 9 juni 2008 en het bestreden besluit op bezwaar ter beoordeling staat of het college vanwege overtreding van de Verordening leefomgeving handhavend heeft kunnen optreden. Hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de Provinciale Milieuverordening Flevoland is in dit kader niet van belang. Om een oordeel te kunnen vellen over de bevoegdheid van het college om in dit geval handhavend op te treden is beantwoording vereist van de vraag of het energieopslagsysteem een werk is als bedoeld in de Verordening leefomgeving. De onderhavige procedure leent zich evenwel niet voor beantwoording van deze vraag die eerst in de bodemprocedure ten volle aan de orde kan komen. 2.4. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat de verwijdering van het energieopslagsysteem onomkeerbaar is en aanzienlijke kosten met zich brengt, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 3 maart 2009, kenmerk 776847; II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Flevoland aan [verzoekers] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III. gelast dat de provincie Flevoland aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Melse voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009 191-579.