Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7249

Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-06-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806697/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 4 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SaToJo B.V. (hierna: SaToJo) bericht dat haar van rechtswege bouwvergunning is verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een winkel-woning op het perceel Steenstraat 26 te Boxmeer (hierna: het perceel) in vier studio's en een winkel.


Uitspraak

200806697/1/H1. Datum uitspraak: 10 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SaToJo B.V., gevestigd te Nijmegen, 2. het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer, appellanten, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 juli 2008 in zaken nrs. 08/1436 en 08/1460 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te Boxmeer en het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer. 1. Procesverloop Bij brief van 4 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SaToJo B.V. (hierna: SaToJo) bericht dat haar van rechtswege bouwvergunning is verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een winkel-woning op het perceel Steenstraat 26 te Boxmeer (hierna: het perceel) in vier studio's en een winkel. Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het college het door [wederpartij] tegen de bouwvergunning gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de van rechtswege verleende bouwvergunning herroepen en bouwvergunning verleend. Bij uitspraak van 3 juli 2008, verzonden op 22 juli 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [wederpartij] tegen het besluit van 27 maart 2008 (lees: 25 maart 2008) ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover bij dat besluit het bezwaar van [wederpartij] ongegrond is verklaard en de van rechtswege verleende bouwvergunning is herroepen, dat besluit in zoverre vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, en voorts het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen de bij het besluit van 27 maart 2008 (lees: 25 maart 2008) verleende bouwvergunning. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben SaToJo bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2008, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2008, hoger beroep ingesteld. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college, onder verlening van ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.3, zesde lid, van de bouwverordening, het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen de bij besluit van 27 maart 2008 (lees: 25 maart 2008) verleende bouwvergunning ongegrond verklaard. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2009, waar zijn verschenen SaToJo, vertegenwoordigd door mr. H. Nijman, advocaat te Nijmegen, het college, vertegenwoordigd door mr. J. van der Velden, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartij], in persoon. Daartoe door de Afdeling in de gelegenheid gesteld heeft [wederpartij] bij brief van 15 mei 2009 gereageerd op een door het college overgelegd stuk. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. 2. Overwegingen 2.1. Bij de rechtbank is geen beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 25 maart 2008 voor zover daarbij de van rechtswege verleende bouwvergunning is herroepen. De rechtbank trad daarom in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten de grenzen van het geschil door ambtshalve toetsend dat besluit in zoverre te vernietigen. 2.2. Bij het besluit van 25 maart 2008 heeft het college de gevraagde bouwvergunning alsnog verleend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit besluit moet worden aangemerkt als een primair besluit op de bouwaanvraag, waartegen nog geen beroep bij haar openstond. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 18 februari 2004, in zaak nr. 200302449/1 (www.raadvanstate.nl). De rechtbank heeft het beroepschrift van [wederpartij] terecht op de voet van artikel 6:15 van de Awb aan het college gezonden ter behandeling als bezwaarschrift. 2.3. Gelet op het voorgaande komt de Afdeling niet toe aan de door SaToJo en het college voorgedragen beroepsgronden tegen het door de rechtbank gegeven oordeel over de toepasselijkheid van het overgangsrecht. Dat komt hierna niettemin nog aan de orde. 2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en het besluit van 25 maart 2008 heeft vernietigd voor zover daarbij de van rechtswege verleende bouwvergunning is herroepen, het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voor het overige gedeelte dient de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden te worden bevestigd. 2.5. Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college beslist op het bezwaarschrift van [wederpartij]. Dit besluit wordt gelet op artikel 6:18, eerste lid en 6:19, eerste lid van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Bij dat besluit heeft het college de voor het bouwplan verleende bouwvergunning gehandhaafd, onder verlening van ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.3, zesde lid, van de bouwverordening. 2.6. Het bouwplan voorziet in een geheel inpandige verbouwing, bestaande uit een splitsing van de winkel en het aangebouwde woonhuis, waarbij in het woonhuis vier onzelfstandige wooneenheden worden gerealiseerd. De wooneenheden zijn toegankelijk gemaakt via een binnenterrein naast het woonhuis. Dit binnenterrein is vanaf de openbare weg slechts bereikbaar via een perceel in eigendom bij [wederpartij]. 2.7. Het perceel is ingevolge het bestemmingsplan "Kom Boxmeer" bestemd voor "Centrumdoeleinden II". Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor Centrumdoeleinden II bestemd voor: a. wonen; c. detailhandel. Ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak "hoofdgebouwen met bijgebouwen" worden gebouwd en moeten deze worden opgericht in de naar de weg gekeerde bouwgrens. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, mogen bouwwerken welke bestaan op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van het plan en die afwijken van het plan, op voorwaarde dat de bestaande afwijking van het plan, ook in kwalitatieve zin, niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, wordt in de voorschriften onder aangebouwd bijgebouw verstaan: een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 2.8. [wederpartij] heeft betoogd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a neergelegde overgangsrecht. Dat betoog faalt. Niet in geschil is dat winkel-woning aanwezig was op de peildatum en gedeeltelijk buiten het op de plankaart voor hoofdgebouwen met bijgebouwen aangewezen bouwvlak is gesitueerd. Anders dan [wederpartij] stelt, leidt de wijziging van het woonhuis van eengezinswoning in vier wooneenheden niet tot een vergroting van de afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in voormeld artikel 12. Het bouwplan is in zoverre immers niet in strijd met het bestemmingsplan, aangezien dit geen beperkingen stelt aan het aantal wooneenheden. Ook valt niet in te zien dat het dichtzetten van interne doorgangen van de winkel naar het woongedeelte van het pand leidt tot een kwantitatieve vergroting van de afwijking van dat plan, zoals [wederpartij] betoogt. Evenmin leidt een in het bouwplan voorziene doorgang vanuit één van de wooneenheden naar een serre die voorheen slechts buitenom toegankelijk was tot de conclusie dat het hoofdgebouw wordt vergroot buiten het op de plankaart voor hoofdgebouwen met bijgebouwen aangewezen bouwvlak. Gelet op voormeld artikel 1, aanhef en onder a, behoorde deze serre ook zonder doorgang vanuit de woning reeds tot het hoofdgebouw. Derhalve is van een vergroting van het hoofdgebouw na realisering van het bouwplan geen sprake. 2.9. [wederpartij] wordt niet gevolgd in zijn betoog dat het bouwplan leidt tot een toename van de parkeerbehoefte waarin niet op eigen terrein kan worden voorzien. Het college heeft zich in het besluit van 14 april 2009 op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet leidt tot een toename van de parkeerbehoefte, aangezien de parkeerbehoefte van de vier wooneenheden gelijk is aan die van de eengezinswoning. Het college heeft genoegzaam toegelicht waarom het wat de parkeerbehoefte van de onzelfstandige woonunits betreft aansluiting heeft gezocht bij de voor kamerverhuur gehanteerde norm van 0,3 parkeerplaatsen per kamer. De Afdeling acht dat niet onaanvaardbaar. 2.10. Ingevolge artikel 2.5.3, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Boxmeer, zoals deze luidde ten tijde van belang, moet, indien de toegang van een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer. Ingevolge het zesde lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid indien de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zich daarvoor leent. 2.10.1. Vaststaat dat het bouwplan niet voldoet aan de in artikel 2.5.3, eerste lid, gestelde eis. [wederpartij] betoogt tevergeefs dat het college ten onrechte ontheffing heeft verleend ingevolge het zesde lid. In het door het college overgelegde advies van de brandweer van 30 maart 2009 wordt geconcludeerd dat vanuit het oogpunt van een adequate brandbestrijding geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van bedoelde ontheffing. Dat dit advies niet is uitgebracht op briefpapier van de brandweer en niet de naam van de adviseur vermeldt - doch wel is ondertekend - vormt onvoldoende grond voor twijfel aan de juistheid van het advies. Dat daarin is vermeld dat in geval van een calamiteit een door [wederpartij] geplaatst hekwerk zal worden verwijderd, brengt evenmin met zich dat de in het advies getrokken conclusie onjuist is. De wooneenheden zijn voorts voldoende bereikbaar voor het overige verkeer bedoeld in het eerste lid. Het college heeft in de omstandigheid dat in voorkomend geval enige afstand te voet moet worden overbrugd, in redelijkheid geen beletsel hoeven zien voor het verlenen van ontheffing. Ook in de bestaande situatie is dat het geval, nu de eengezinswoning slechts via het winkelgedeelte van het pand toegankelijk is. 2.11. Het beroep van [wederpartij] is ongegrond. 2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de hoger beroepen gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 juli 2008 in zaken nrs. 08/1436 en 08/1460, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard en het besluit van 25 maart 2008 voor zover daarbij de van rechtswege verleende bouwvergunning is herroepen is vernietigd, het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard en is bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 14 april 2009, kenmerk R-VER 2009/1007, ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt w.g. Willems voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009 412.