
Jurisprudentie
BI7264
Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-06-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809299/1/H3
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809299/1/H3
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 2 januari 2008 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën A, B, C, D en E bij B en D in het rijbewijzenregister te registreren.
Uitspraak
200809299/1/H3.
Datum uitspraak: 10 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 november 2008 in zaak nrs. 08/1821 en 08/838 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2008 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën A, B, C, D en E bij B en D in het rijbewijzenregister te registreren.
Bij besluit van 15 april 2008 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2009, waar [appellant], bijgestaan door dr. mr. E. Tahitu, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
In artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) is bepaald dat de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In paragraaf 8.8 ("Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)") van de bijlage is bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
2.2. Het CBR heeft aan zijn weigering een verklaring van geschiktheid te registreren de resultaten van een psychiatrisch onderzoek ten grondslag gelegd. In het rapport van de psychiater en de keurend arts van 24 november 2007 (hierna: het rapport) is geconcludeerd dat betrokkene een verhoogde bloeddruk heeft, hetgeen kan wijzen op chronisch overmatig alcoholgebruik en dat de uitslag van het bloedonderzoek in een laboratorium, waarbij een verhoogde CDT-waarde van 3,5% is geconstateerd, een aanwijzing vormt voor recent en overmatig alcoholgebruik. De psychiater heeft het CBR geadviseerd [appellant] ongeschikt te verklaren voor alle categorieën, omdat niet is gebleken van een recidiefvrije periode van een jaar met betrekking tot alcoholmisbruik. Op grond hiervan heeft het CBR bij het in bezwaar gehandhaafde besluit vastgesteld dat paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling op [appellant] van toepassing is, waarin is gesteld dat personen die misbruik maken van alcohol pas na een recidiefvrije periode van een jaar door middel van een herkeuring geschikt kunnen worden verklaard voor het besturen van motorrijtuigen indien zij aannemelijk of aantoonbaar gestopt zijn met dit misbruik.
2.3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de voorzieningenrechter dat het CBR overwegende betekenis heeft mogen toekennen aan de diagnose alcoholmisbruik in het rapport. Hij betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn betoog dat zijn verhoogde bloeddruk niet kan zijn veroorzaakt door chronisch en overmatig alcoholgebruik en dat zijn verhoogde CDT-waarde niet kan zijn veroorzaakt door recent en overmatig alcoholgebruik, aangezien hij kort voor de keuring in november 2007 is vrijgelaten uit een periode van detentie van ruim tien maanden en hij gedurende die periode geen alcohol mocht gebruiken. Volgens [appellant] moeten de verhoogde bloeddruk en de verhoogde CDT-waarde derhalve andere oorzaken hebben. Nu de psychiater en de keurend arts geen onderzoek naar deze andere oorzaken hebben gedaan, heeft ook de voorzieningenrechter geen uitspraak kunnen doen over andere mogelijke oorzaken, aldus [appellant].
2.4. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het CBR, gelet op de diagnose alcoholmisbruik in het rapport op goede gronden heeft geconcludeerd dat [appellant] ten tijde van het onderzoek nog misbruik maakte van alcohol en dat de recidiefvrije periode van een jaar nog niet was verstreken. Het was aan [appellant] om aannemelijk te maken dat de verhoogde bloeddruk en de afwijkende CDT-waarde werden veroorzaakt door andere factoren dan alcoholmisbruik. Hij heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt welke factoren dan de verhoogde bloeddruk en de verhoogde CDT-waarde hebben veroorzaakt. Met de voorzieningenrechter wordt overwogen dat niet is gebleken dat het onderzoek door de psychiater en de keurend arts niet zorgvuldig is geweest dan wel dat daaraan zodanige gebreken kleven dat het CBR zich bij zijn besluitvorming niet op de resultaten van dat onderzoek heeft mogen baseren. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het CBR terecht heeft geweigerd om ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van alle categorieën in het rijbewijzenregister te registreren. Het resultaat van de door [appellant] ingediende rapportage van een bloedonderzoek, verricht op 24 december 2008, werpt geen licht op de feiten ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar en blijft derhalve buiten beschouwing.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009
97-497.