
Jurisprudentie
BI7276
Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-06-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803314/1/M2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803314/1/M2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Liesveld (hierna: het college) een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de door [vergunninghoudster] gedreven veehouderij aan de [locatie] te Streefkerk afgewezen.
Uitspraak
200803314/1/M2.
Datum uitspraak: 10 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Liesveld,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Liesveld (hierna: het college) een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de door [vergunninghoudster] gedreven veehouderij aan de [locatie] te Streefkerk afgewezen.
Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft het college het hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2008 in de zaak nrs. 200707930/1 en 200707930/2 heeft de Afdeling dit besluit gedeeltelijk vernietigd.
Bij besluit van 3 april 2008 heeft het college voor zover het besluit van 5 oktober 2007 is vernietigd, een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door C. Benschop, werkzaam bij de gemeente, ing. L. Treffers, D. Nelemans en ing. G. van Dorp, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte geen nieuw besluit op bezwaar heeft genomen. Volgens hem is het college in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op alle door hem ingediende bezwaren tegen het besluit van 22 augustus 2006 en heeft het ten onrechte niet dezelfde maatregelen bij het bestreden besluit opgelegd als de maatregelen die bij wijze van voorlopige voorziening bij de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 5 maart 2008 waren voorgeschreven.
2.1.1. In de uitspraak van 5 maart 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling het besluit op bezwaar van 5 oktober 2007 vernietigd voor zover het college heeft afgezien van het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de overtreding van de voorschriften 1.1.3, 1.1.5, 2.6.2 en 3.1.1 van de bijlage bij het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit). Daarbij zijn bij wijze van voorlopige voorziening een aantal regels gesteld die totdat het nieuw te nemen besluit van het college in werking zou treden, in acht moesten worden genomen.
Het college was bij het nemen van het bestreden besluit enkel nog gehouden om met inachtneming van de genoemde uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen voor zover het eerdere besluit op bezwaar was vernietigd en is dan ook terecht niet ingegaan op alle door [appellant] tegen het besluit van 22 augustus 2006 gemaakte bezwaren. Anders dan [appellant] veronderstelt, was het evenmin gehouden om dezelfde maatregelen voor te schrijven als de in de genoemde uitspraak bij wijze van voorlopige voorziening gestelde regels.
De beroepsgrond faalt.
2.2. [appellant] voert aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de in voorschrift 1.1.3, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden voor het piekniveau niet worden overschreden. Hij stelt in dit kader dat het college bij de berekening van het piekniveau vanwege het in werking zijn van de inrichting in de dagperiode ten onrechte niet het laden en lossen en het in en uit de inrichting rijden van landbouwtractoren of motorrijtuigen heeft meegenomen. Volgens [appellant] volgt uit voorschrift 1.1.3, aanhef en onder b, dat de onder a gestelde grenswaarden voor het piekniveau in de dagperiode alleen niet van toepassing zijn op deze activiteiten wanneer met beperkte snelheid wordt gereden. Uit door [appellant] uitgevoerde metingen blijkt volgens hem dat aan deze voorwaarde niet wordt voldaan.
2.2.1. In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat in het geluidrapport van 16 juli 2007, opgesteld door De Wolff Adviesbureau Geluidbeheersing en Akoestiek, ten onrechte de laad- en losactiviteiten en het in en uit de inrichting rijden van landbouwtractoren of motorrijtuigen in de dagperiode bij de berekening van het piekniveau zijn betrokken. Uit een door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid uitgevoerde aanvullende analyse is volgens het college gebleken dat wanneer deze activiteiten worden uitgesloten, voldaan kan worden aan de grenswaarden die gelden ten aanzien van het piekniveau.
2.2.2. Ingevolge voorschrift 1.1.3, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit, voor zover hier van belang, bedragen de niveaus voor het piekniveau vanwege de vast opgestelde installaties en toestellen, alsmede door de verrichte werkzaamheden en activiteiten op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel II, niet meer dan de in die tabel aangegeven waarden.
Ingevolge voorschrift 1.1.3, aanhef en onder b, van de bijlage bij het Besluit, voor zover hier van belang, zijn de in de dagperiode opgenomen piekniveaus niet van toepassing op het laden en lossen, alsmede op het in en uit de inrichting rijden van landbouwtractoren of motorrijtuigen met beperkte snelheid.
2.2.3. Bij de genoemde uitspraak van 5 maart 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling geoordeeld dat voorschrift 1.1.3 is overtreden. Vaststaat dat [appellant] reeds geruime tijd heeft laten weten dat hij geluidhinder ondervindt vanwege vrachtverkeer dat volgens hem niet met beperkte snelheid over de toegangsweg naar de inrichting rijdt. Het college heeft echter niet onderzocht of het verkeer naar de inrichting met beperkte snelheid over de toegangsweg rijdt. Derhalve stond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet vast dat aan voorschrift 1.1.3, aanhef en onder b, van de bijlage bij het Besluit werd voldaan. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig voorbereid.
De beroepsgrond slaagt.
2.3. [appellant] voert aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de trillingen vanwege het in werking zijn van de inrichting niet leiden tot een overschrijding van de ingevolge voorschrift 1.1.5 van de bijlage bij het Besluit ten hoogste toegestane trillingsterkte.
2.3.1. Ingevolge voorschrift 1.1.5 van de bijlage bij het Besluit bedragen trillingen, veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties of toestellen, alsmede de aan de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, in woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen niet meer dan de trillingsterkte zoals te bepalen volgens tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B, "Hinder voor personen in gebouwen", uitgave 2002 van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen (hierna: de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B).
2.3.2. Het college stelt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voorschrift 1.1.5 van de bijlage bij het Besluit niet meer werd overtreden. Het college baseert zich daarbij op het geluidrapport van 16 juli 2007. In dit rapport wordt het uitgangspunt gehanteerd dat voorschrift 1.1.5 van de bijlage bij het Besluit niet van toepassing is op verkeer over de toegangsweg naar de inrichting, omdat dit voorschrift alleen van toepassing is op activiteiten die in de inrichting plaatsvinden. De trillingen vanwege het verkeer over de toegangsweg naar de inrichting zijn daarom niet getoetst aan de normen zoals weergegeven in tabel 2 van de Meet-en beoordelingsrichtlijn deel B, maar aan de normen die zijn weergegeven in tabel 3 van deze richtlijn. Aan laatstgenoemde normen wordt voldaan, aldus het college.
2.3.3. Uit voorschrift 1.1.5 van de bijlage bij het Besluit blijkt dat de normen zoals weergegeven in tabel 2 van de Meet-en beoordelingsrichtlijn van toepassing zijn op trillingen vanwege onder meer activiteiten die zijn toe te rekenen aan de inrichting. Uit het voorschrift blijkt niet dat dit voorschrift is beperkt tot trillingen vanwege verkeer op het terrein van de inrichting.
Onder de gevolgen voor het milieu dient mede de trillinghinder vanwege het verkeer van en naar een inrichting te worden begrepen. De gevolgen voor het milieu van het verkeer van en naar een inrichting kunnen niet meer aan het in werking zijn van een inrichting worden toegerekend, indien dit verkeer kan worden geacht te zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval op het moment dat het verkeer van en naar een inrichting zich door zijn rijgedrag niet onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden.
Gelet op de korte afstand tussen de woning van [appellant] en de inrichting zal het vrachtverkeer zich ter hoogte van de woning van [appellant] qua rijgedrag onderscheiden van het overige verkeer dat zich op de toegangsweg naar de inrichting kan bevinden. De door het vrachtverkeer naar de inrichting veroorzaakte trillingen zijn ter plaatse van de woning van [appellant] daarom aan het in werking zijn van de inrichting toe te rekenen. Gelet hierop heeft het college ten onrechte het uitgangspunt gehanteerd dat voorschrift 1.1.5 van de bijlage bij het Besluit niet op dit verkeer van toepassing is. Het college heeft de trillingen vanwege het verkeer over de toegangsweg naar de inrichting daarom ten onrechte niet aan de normen van tabel 2 van de Meet-en beoordelingsrichtlijn deel B getoetst. Ten gevolge hiervan is niet vast komen te staan dat voorschrift 1.1.5 van de bijlage bij het Besluit niet werd overtreden. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig voorbereid.
De beroepsgrond slaagt.
2.4. [appellant] verzoekt de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien door [vergunninghoudster] onder oplegging van een last onder dwangsom te gelasten er zorg voor te dragen dat met beperkte snelheid over de toegangsweg naar de inrichting wordt gereden, dat door tractoren niet onnodig op het terrein van de inrichting wordt gemanoeuvreerd en dat onderhoud aan de toegangsweg naar de inrichting wordt gepleegd.
2.4.1. De rechtbank Dordrecht heeft in haar vonnis in kort geding van 15 mei 2008 in zaak nr. 74772/KG ZA 08-63 op straffe van een dwangsom gelast dat het gebruik van de toegangsweg naar de inrichting dient te worden beperkt, in die zin dat hier geen tractoren over mogen rijden, behoudens voor het naar de Nieuwe Veer brengen van kadavers, dat de wegverharding van de toegangsweg zodanig dient te worden onderhouden dat deze altijd glad is en dat het verplaatsen van kadavers uitsluitend dient plaats te vinden op een achter een tractor bevestigde kar. Reeds gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om het verzoek van [appellant] toe te wijzen.
2.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 3 april 2008 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het de gestelde overtreding van de voorschriften 1.1.3 en 1.1.5 van de bijlage bij het Besluit betreft. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat door het college ten onrechte niet de door hem in de bezwaarfase gemaakte proceskosten zijn vergoed, dient hierover door het college in het nieuw te nemen besluit op bezwaar een beslissing te worden genomen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Liesveld van 3 april 2008, kenmerk 07-1657, voor zover het de gestelde overtreding van de voorschriften 1.1.3 en 1.1.5 van de bijlage bij het Besluit landbouw milieubeheer betreft;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Liesveld op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Liesveld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 664,09 (zegge: zeshonderdvierenzestig euro en negen cent), waarvan € 644,00 dient te worden toegerekend aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 20,09 aan reiskosten; het dient door de gemeente Liesveld aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Liesveld aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009
407-578.