Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7343

Datum uitspraak2009-06-09
Datum gepubliceerd2009-06-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00595
Statusgepubliceerd


Indicatie

Forensenbelasting. Art. 253 Gemeentewet. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd, aannemelijk heeft gemaakt dat haar echtgenoot in het onderhavige jaar zijn hoofdverblijf niet in de gemeente Schouwen-Duiveland had. Het Hof beantwoordt ambthalve nog de vraag of de aanslag voortijdig opgelegd.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector belasting Nummer BK-07/00595 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 9 juni 2009 op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 oktober 2007, nummer AWB 07/469 betreffende na te noemen aanslag. Aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank 1.1 De Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, heeft aan [X] te [Z] een aanslag in de forensenbelasting van die gemeente opgelegd voor het jaar 2006. 1.2 Het door de echtgenote, mevrouw [Y] (hierna: belanghebbende), tegen deze aanslag ingediende bezwaar is door de Inspecteur afgewezen. 1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag vernietigd en teruggave van het betaalde griffierecht gelast. Loop van het geding in hoger beroep 2.1 De Inspecteur is van bovenvermelde uitspraak in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. 2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Ge-rechtshof van 28 april 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt. Verordening De raad van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft in zijn openbare vergadering van 10 november 2005 de Verordening forensenbelasting Schouwen-Duiveland 2006 vastgesteld (hierna: de Verordening) en in zijn openbare vergadering van 22 december 2005 de Veror-dening tot eerste wijziging van de Verordening forensenbelasting Schouwen-Duiveland 2006. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening en de wijziging daarop op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De Verordening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in. Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht 1 Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de natuurlij-ke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. 2 Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Artikel 4 Maatstaf van heffing 1 De belasting wordt geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld. 2 Ingeval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting berekend naar de waarde. Artikel 5 Belastingtarief De belasting bedraagt bij een waarde van: € 45.590 of minder : € 170,30 meer dan € 45.590 : € 64,08 vermeerderd met 0,233% van de in artikel 4 genoemde heffingsgrondslag; het totaal te betalen bedrag aan forensenbelasting zal per subject per belastingjaar nooit meer dan € 1.567,00 bedragen. Artikel 6 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 6A Ontstaan van de belastingschuld (nieuw artikel) De belasting is verschuldigd op het moment dat de gemeubileerde woning meer dan 90 dagen in het belastingjaar beschikbaar is gehouden als bedoeld in artikel 2. Artikel 7 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat tussen partijen, als door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 4.1 Tot de huwelijksgemeenschap van belanghebbende en [X] behoort een gemeubileerde woning aan de [a-straat 1] te [Q] en een woning aan de [b-straat 1] te [Z]. De eerstbedoelde woning heeft zowel een permanente woonbestemming als een recreatieve woonbestemming. Deze woning is gecertificeerd als een categorie A energiezuinige woning. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben in 2006 de woning te [Q] meer dan negentig dagen voor henzelf of voor hun gezin beschikbaar gehouden. 4.2 De energienota’s van Eneco en Delta vermelden voor de woning te [Q] en voor de woning te [Z] het volgende energieverbruik: Woning [a-straat 1] te [Q] [b-straat 1] te [Z] Tijdvak 13-7-2006 t/m 31-7-2007 21-8-2006 t/m 9-8-2007 Elektriciteit verbruik 816 kWh 1409 kWh Drinkwater verbruik 109(6) m³ 74 m³ Gas verbruik 488 m³ 1052 m³ 4.3 [X] heeft de woning in [Z] aangemerkt als eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet Inkomstenbelasting 2001. 4.4 [X] is medio 1999 vervroegd uitgetreden en is sinds 1 november 2006 gepensioneerd. Hij is actief lid van Zweefvliegclub [A] en lid van de belangenvereniging [Q]. Belanghebbende verricht twee dagen per week vrijwilligerswerk in het [B] ziekenhuis in Rotterdam. Zij is sinds 18 oktober 2004 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Schouwen-Duiveland. Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen 5.1. In geschil is de vraag of belanghebbendes echtgenoot hoofdverblijf in de gemeente Schouwen-Duiveland heeft en, indien dit niet het geval mocht zijn, de aanslag voortijdig is opgelegd. De Inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend en belanghebbende bevestigend. 5.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen ver-wijst het Hof naar de gedingstukken. 5.3 Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. 5.4 Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Overwegingen omtrent het geschil Mevrouw [Y] als belanghebbende? 6.1 Ambtshalve overweegt het Hof dat aan mevrouw [Y] op grond van artikel 253, vierde lid, van de Gemeentewet het recht toekomt ter zake van de aanslag beroep bij de rechtbank in te stellen, zodat zij eveneens als belanghebbende kan worden aangemerkt. Heeft belanghebbendes echtgenoot hoofdverblijf in de gemeente Schouwen-Duiveland? 6.2 Waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, wordt ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening naar de omstandigheden beoordeeld. 6.3 Het Hof is van oordeel dat de belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd, aannemelijk heeft gemaakt dat haar echtgenoot in het onderhavige jaar zijn hoofdverblijf niet in de gemeente Schouwen-Duiveland had, maar in de gemeente [Z]. Het Hof acht hierbij het verbruik van gas en elektriciteit doorslaggevend. Ter verklaring van het hoge energieverbruik van de woning in [Z] heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat zij en haar echtgenoot voornamelijk gedurende de wintermaanden gebruik maakten van die wo-ning en dat zich daarin een oude, energieverslindende CV-ketel bevond. Het Hof acht dit aannemelijk. Ook de andere omstandigheden die belanghebbende heeft aangevoerd, zoals het lidmaatschap van Vliegclub [A] en de belangenvereniging [Q] en het ontvangen van post in de woning in [Q] vormen steun voor het oordeel van het Hof dat de (persoonlijke) band met de gemeente Schouwen-Duiveland zodanig is dat belanghebbende en haar echtgenoot in 2006 hun hoofdverblijf in die gemeente hadden. De omstandigheid dat belanghebbende voor de inkomstenbelasting de woning te [Z] heeft aangemerkt als eigen woning en al het overige dat de Inspecteur heeft aangevoerd, doen aan dit oordeel niet af. 6.4 Het Hof zal ten overvloede nog de vraag behandelen of de aanslag voortijdig is opgelegd. 6.5 Ingevolge artikel 7 van de Verordening is, in verband met het bepaalde in artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet, op de heffing van afvalstoffenheffing hoofdstuk III van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) van toepassing. 6.6 In het systeem van hoofdstuk III van de AWR kan, ingeval de grootte van de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven - en de belastingplicht niet in de loop van het tijdvak eindigt - een definitieve aanslag pas na afloop van dat heffingstijdvak te worden opgelegd. 6.7 Het bepaalde in artikel 4 en artikel 5 van de Verordening brengt met zich mee dat zodra het belastbare feit als bedoeld in artikel 2 van de Verordening zich heeft voorgedaan, de omvang van de materiele belastingschuld vaststaat. De verschuldigdheid van de belasting is verder niet meer afhankelijk van gebeurtenissen gedurende het tijdvak waarover de belasting wordt geheven. 6.8 In artikel 6 van de Verordening is bepaald dat het heffingsjaar gelijk is aan het kalen-derjaar. Vaststaat dat de onderhavige aanslag, die blijkens het aanslagbiljet betrekking heeft op het belastingjaar 2006, is gedagtekend 30 juni 2006. Vaststaat dat op dat tijdstip de woning meer dan 90 dagen aan belanghebbende en haar echtgenoot ter beschikking heeft gestaan. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is de aanslag derhalve niet voortijdig opgelegd. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden dient te worden bevestigd. Proceskosten en griffierecht 7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7.2. Voorts dient gelet op het bepaalde in artikel 27l van de AWR van de gemeente Schou-wen-Duiveland een griffierecht van € 433 te worden geheven. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, J.J.J. Engel en E.M.H. Pieters, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 9 juni 2009 in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.