
Jurisprudentie
BI7366
Datum uitspraak2009-06-05
Datum gepubliceerd2009-06-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3222 WAO + 06/3247 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3222 WAO + 06/3247 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Dubbel hoger beroep. Arbeidskundige component niet aanmerken als een voor afzonderlijke vernietiging vatbaar zelfstandig deelbesluit. CBBS. Toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting. Diagnose niet van doorslaggevende belang. Essentieel is welke medisch objectiveerbare arbeidsbeperkingen uit de ziekte of het gebrek voortvloeien. De arbeidsbeperkingen van betrokkene zijn in de FML niet onderschat. Met de rechtbank verwerpt de Raad de medische beroepsgrond. Geschiktheid van de functies en andere arbeidskundige aspecten pas in hoger beroep afdoende toegelicht. Vernietiging bestreden besluit, met in standlating rechtsgevolgen.
Uitspraak
06/3222 + 06/3247 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 april 2006, 05/4630 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
partijen.
Datum uitspraak: 5 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Partijen stelden hoger beroep in en voerden beide verweer.
Het Uwv zond twee maal een nadere arbeidskundige toelichting in.
Betrokkene legde de op haar verzoek door F.H.M. Hoppenbrouwers verrichte psychiatrische expertise van september 2006, haar reactie, berichten van de haar behandelende psychiaters F.R. Wong-Lun-Hing, M.J. Botman en A. van Dalfsen, en haar huisarts over. Tevens zond zij een uitnodiging voor een intakegesprek in het kader van een second opinion door de psychiater prof. dr. R.S. Kahn op 17 februari 2009 en persoonlijke aantekeningen van de door haar aangekondigde getuige toe.
De Raad benoemde psychiater B.J. van Eyk tot deskundige. Van Eyk rapporteerde op 15 juni 2008 en antwoordde desgevraagd op het commentaar van betrokkene.
Betrokkene bracht hierna een specialistenbericht van psychiater prof. dr. R.S. Kahn in het geding, waarop het Uwv reageerde met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 24 april 2009. Betrokkene liet zich bijstaan door mr. S.A. Holwerda te Deventer. Namens het Uwv verscheen mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) door het Uwv op 27 oktober 2005 genomen besluit. Hierbij handhaaft het Uwv zijn besluit van 3 mei 2005 tot de beëindiging van betrokkenes WAO-uitkering per 28 juni 2005. De reden hiervoor is dat de mate van betrokkenes arbeidsongeschiktheid is gedaald tot minder dan 15%. Zij kan om medische redenen haar werk als administratief medewerkster niet meer doen, maar haar medische beperkingen staan niet (langer) in de weg aan het verrichten van gangbare arbeid.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd, het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, en beslist over de vergoeding van het griffierecht. Het hoger beroep van het Uwv keert zich tegen het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het besluit.
2.2. De rechtbank verwierp de medische beroepsgrond. Hiertegen richt zich het hoger beroep van betrokkene, in hoger beroep aangevuld met het betoog dat het bestreden besluit in strijd is met verdragsrecht. Volgens de door betrokkene ter zitting op daartoe strekkende vragen gegeven toelichting gaat het haar er om dat door de wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten per 1 oktober 2004 het aantal arbeidsplaatsen waarop de schatting moet berusten, is verminderd.
3. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank vaststelde en waarover tussen partijen geen discussie bestaat.
Het hoger beroep van het Uwv
4.1. Naar het ambtshalve oordeel van de Raad leent het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit zich niet voor afzonderlijke vernietiging en kan reeds om die reden de aangevallen uitspraak geen stand houden. In dit verband wijst de Raad op zijn uitspraak van 16 maart 2005, LJN AT1852, waarin hij overwoog dat de arbeidskundige component niet valt aan te merken als een voor afzonderlijke vernietiging vatbaar zelfstandig deelbesluit.
4.2. In zijn uitspraken van 12 oktober 2006, LJN AY9971, inzake de door het Uwv naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, onder andere LJN AR4716, aan het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem aangebrachte aanpassingen, overwoog de Raad het genoegzaam aannemelijk te achten dat het aangepaste systeem alle mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde onderkent en signaleert, waarmee wordt bereikt dat voor alle betrokkenen - de verzekerde zelf, diens eventuele rechtshulpverlener alsmede de rechter - betrekkelijk eenvoudig kenbaar is dat een gemotiveerde toelichting, zo nodig als resultaat van voorafgaand overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de betreffende functies.
4.3. Het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting alleen wordt bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, vindt geen steun in de rechtspraak van de Raad. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 22 februari 2008, LJN BC4826.
4.4. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten.
Het hoger beroep van betrokkene
4.5. De rechtbank verwierp de medische beroepsgrond en overwoog in dat verband, waarbij betrokkene als eiseres is aangeduid:
“De verzekeringsarts heeft eiseres onderzocht en haar dossier bestudeerd. Voorts zijn inlichtingen gevraagd aan de behandelend psychiater A.S. Mieog (..). De verzekeringsarts is uitgegaan van de diagnose afhankelijke persoonlijkheidsstoornis (..). De beperkingen en de belastbaarheid zijn neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) (..).
Op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts heeft psychiater W. Eland (..) expertise uitgebracht. Kennis is genomen (..) van een brief van 16 september 2005 van (..) Mieog. De bezwaarverzekeringsarts heeft (..) geconcludeerd dat de bezwaren geen aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag.
(..) Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde psychische klachten. Eiseres heeft geen informatie overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Zij heeft (..) Mieog gevraagd om een reactie op het rapport van (..) Eland, maar hij heeft van dat rapport kennis genomen zonder er inhoudelijk op te reageren. (..) Eland heeft zich verenigd met de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen (..). De opvatting van eiseres, dat zij niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt wordt niet gesteund door de beide ingeschakelde psychiaters. Zowel (..) Mieog als (..) Eland komen tot een GAF score van 60, hetgeen inhoudt dat sprake is van matige symptomen of matige problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren. Hiermee is bij het vaststellen van de belastbaarheid van eiseres rekening gehouden (..).”
4.6.1. Eland stelt geen psychiatrische ziekte vast, maar beschrijft betrokkene als iemand met ontwijkende en obsessief compulsieve persoonlijkheidstrekken (differentiaal diagnostisch borderline persoonlijkheidstrekken) met een GAF score van 60. Mieog gaat uit van een gegeneraliseerde angststoornis in combinatie met een borderlinestoornis en hanteert een GAF-score van 55 tot 60. Hoppenbrouwers bevestigt de gegeneraliseerde angststoornis, voegt daaraan toe een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, in combinatie op as II met neurasthenie en ontwijkende en dwangmatige trekken, GAF score 55. Wong-Lun-Hing in zijn brief van 12 juni 2006 en Botman in zijn brief van 7 augustus 2006 gaan uit van een borderline persoonlijkheidsstoornis en verwezen betrokkene terug naar de huisarts. Ook Van Dalfsen ziet in april 2007 een borderline persoonlijkheidsstoornis en noteert op as I een recidiverende, volledig in remissie zijnde depressieve stoornis.
4.6.2. Het onderzoek door Van Eyk brak betrokkene na ruim 15 minuten af. Het afbreken van het onderzoekscontact stond Van Eyk niet in de weg aan een conclusie. In het dossier vindt hij voldoende informatie en het afbreken van het onderzoek door betrokkene ziet van Eyk als een bevestiging van zijn conclusie, namelijk dat betrokkene niet lijdt aan een psychiatrische ziekte, maar een ontwikkelingsstoornis heeft met borderline kenmerken in zich dragend gedrag.
4.6.3. Kahn wijst het bestaan van een borderline persoonlijkheidsstoornis af, maar hanteert de uitgestelde diagnose (differentiaal diagnostisch) trekken van een persoonlijkheidsstoornis. Verder beschrijft hij een recidiverende depressieve stoornis bij betrokkene, ernstig, maar in remissie en een angststoornis niet anders omschreven. In zijn conclusie schrijft Kahn dat “het niet onwaarschijnlijk is dat er een psychiatrische constitutie” bestaat, biologisch gezien zou er sprake kunnen zijn van een “chronische stress stoornis, die geïnterfereerd heeft met een normale ontwikkeling” van betrokkene.
4.7.1. De Raad constateert dat een negental psychiaters zich in de gezondheidstoestand van betrokkene heeft verdiept en dat hun bevindingen een diffuus en deels tegengesteld beeld bieden. Dat was in wezen ook de situatie waarvoor de bezwaarverzekeringsarts zich gesteld zag, toen hij de medische arbeidsbeperkingen in de FML vastlegde. Toen stond de informatie van de behandelende psychiater tegenover die van de als partijdeskundige ingeschakelde psychiater Eland.
4.7.2. De Raad roept in herinnering dat, in zijn rechtspraak, de diagnose van de ziekte voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomt. Essentieel is welke medisch objectiveerbare arbeidsbeperkingen uit de ziekte of het gebrek voortvloeien.
4.7.3. De bezwaarverzekeringsarts nam in de FML een groot aantal en vergaande beperkingen op, die voortvloeien uit de psychische gezondheidstoestand van betrokkene. In de ter beschikking staande medische, met name psychiatrische informatie vindt de Raad onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de arbeidsbeperkingen van betrokkene in de FML zijn onderschat. Met de rechtbank verwerpt de Raad de medische beroepsgrond.
4.8. Het verzoek om opnieuw een deskundigenonderzoek te gelasten, wijst de Raad, maar in het voorgaande reeds ligt besloten, af.
4.9. Het betoog van betrokkene dat het bestreden besluit in strijd is met verdragsrecht, steunt op de onjuiste aanname dat als het oude Schattingsbesluit zou zijn toegepast, haar WAO-uitkering niet (geheel) zou zijn ingetrokken. Er zijn namelijk genoeg functies met een toereikend aantal arbeidsplaatsen voor een schatting op basis van het oude Schattingsbesluit, terwijl het rekenkundige resultaat van de schatting dan geen relevante wijziging ondergaat. Het betoog van betrokkene slaagt reeds daarom niet.
4.10. Het Uwv heeft de geschiktheid van de functies en andere arbeidskundige aspecten pas in hoger beroep afdoende toegelicht. Daarom verklaart de Raad het beroep gegrond, vernietigt hij het bestreden besluit, maar zal hij de rechtsgevolgen er van in stand laten.
Renteschade
4.11. Nu de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, heeft betrokkene geen renteschade. Deze vordering wijst de Raad daarom af.
Proceskosten
4.12 De Raad zal het Uwv veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 805,00 voor verleende rechtsbijstand € 690,46 voor een deskundigen bericht, en € 25,30 aan reiskosten, totaal € 1.520,76.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten;
Vernietigt het bestreden besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.520,76, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.M. Tason Avila.
KR