Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7410

Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-06-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2789 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hersteldverklaring ZW. Medisch onderzoek zorgvuldig. Zijn arbeid. Hetgeen appellant heeft aangevoerd tegen de inhoud van zijn werkzaamheden is reden voor twijfel aan de door het Uwv gehanteerde werkbeschrijving. Geen nader onderzoek gedaan naar de aard van de werkzaamheden. Geen draagkrachtige motivering.


Uitspraak

07/2789 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 april 2007, 05/1897 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen. Het Uwv was niet vertegenwoordigd. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting is de Raad gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft de Raad het onderzoek heropend. Het Uwv heeft bij schrijven van 21 november 2008 nadere informatie verstrekt. Van de kant van appellant is op 10 december 2008 gereageerd op voornoemd schrijven van het Uwv. Door het Uwv is hierop bij brief van 18 december 2008 gereageerd. Beide partijen hebben er vervolgens mee ingestemd dat de Raad zonder nadere zitting uitspraak doet. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant heeft zich met ingang van 20 oktober 2004 vanuit een uitkeringsituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Aan appellant is toen uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend, omdat hij vanwege een intensieve dagbehandeling niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt en deswege vanaf 20 oktober 2004 arbeidsongeschikt werd geacht. Toen deze behandeling op 4 mei 2005 was beëindigd, is appellant op het spreekuur van een verzekeringsarts van 6 juli 2005 met ingang van 21 juli 2005 hersteld verklaard. Bij besluit van 7 juli 2005 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van 21 juli 2005 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar, is na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts K. Corten, bij besluit van 19 augustus 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. 3. Hetgeen appellant in hoger beroep aanvoert vormt goeddeels een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant benadrukt dat ten onrechte alles is gekoppeld aan zijn gokverslaving, terwijl hij nog andere problemen/klachten heeft. 4.1. De Raad oordeelt als volgt. 4.2. Naar het oordeel van de Raad is het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig geweest. Daarbij overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts appellant op 16 augustus 2005 op het spreekuur heeft gezien. Bij onderzoek van de psyche waren er geen evidente depressieve kenmerken aanwezig. Bij oriënterend onderzoek ten aanzien van bewustzijn, concentratie, stemming, oriëntatie, waarnemen en denken werden eveneens geen evidente afwijkingen geconstateerd. De lichamelijk klachten van appellant, zoals de maag- en rugklachten, kunnen volgens de bezwaarverzekeringsarts gezien worden als stressgerelateerde spanningsklachten. De Raad ziet in de door appellant in hoger beroep ingebrachte nadere medische informatie geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. In dit kader heeft de Raad overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportages van 24 oktober 2008 en 16 december 2008 voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom de in hoger beroep overgelegde informatie hem geen aanleiding geeft tot een wijziging van zijn eerder ingenomen standpunt. Daarbij merkt de Raad op dat die informatie geen nieuw licht werpt op de gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding, te weten 21 juli 2005. 4.3. Met betrekking tot de informatie van de Mondriaan Zorggroep van 21 april 2005 merkt de Raad nog op dat de bevindingen van de psycholoog S. Hagelstein en psychiater dr. C. Meiering overeenkomen met de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Uit het rapport komt naar voren dat er geen sprake is van een evidente stemmingsstoornis, maar dat appellant moeite heeft met het hanteren van spanningen. 4.4. De Raad is niettemin van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en overweegt daartoe het volgende. 4.5. Volgens de tot de gedingstukken behorende werkomschrijving was appellant werkzaam als administratief medewerker bij de klantendienst van [werkgever] (voorheen [C]). Het betrof licht administratief werk en bestond uit het helpen van cliënten met nabestellingen en het behandelen en afhandelen van klachten. 4.6. In hoger beroep is namens appellant een rapport van de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker van 4 december 2001 overgelegd, met betrekking tot een eerdere ziekmelding van appellant, waarin een andere omschrijving van de werkzaamheden van appellant bij [C] wordt gegeven. Uit de door appellant ter zitting overgelegde werkomschrijving blijkt dat hij leiding gaf aan de klantenservice van [C] Brunssum. Zijn werkgebied was Benelux en Scandinavische landen. Het taalgebruik was vaak Engels en soms Frans. Hij onderhield onder andere de klachtenadministratie, maakte overzichten omtrent aantal en aard van de klachten en welke klanten dit betrof. Hij onderhield contacten met klanten en loste problemen naar mogelijkheid tot tevredenheid van klanten op. Hij verzorgde aparte leveringen en schoonde voorts het magazijn op. Appellant is van mening dat zijn functie wordt onderschat met de term ‘licht administratief werk’, het betrof volgens hem stressvol werk. 4.7. De Raad ziet in hetgeen door appellant ter zake van de inhoud van zijn werkzaamheden is aangevoerd reden voor twijfel aan de door het Uwv gehanteerde werkbeschrijving. In dit verband wijst de Raad op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 augustus 2005 waaruit blijkt dat appellant op het spreekuur heeft verklaard dat het werk soms te stresserend was. Voorts verwijst de Raad naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 november 2008. Onder het kopje ‘planning’ stelt de bezwaarverzekeringsarts de casus over te dragen aan een bezwaararbeidsdeskundige om -indien mogelijk- nader onderzoek te doen naar de aard van de werkzaamheden van appellant. Van een degelijk onderzoek is de Raad niet gebleken. De Raad is van oordeel dat, nu een eenduidige werkomschrijving van de functie van appellant in het dossier ontbreekt, de bezwaarverzekeringsarts niet zonder meer tot de conclusie heeft kunnen komen dat appellant geschikt moet worden geacht voor zijn laatst verrichte werk bij de klantenservice van [werkgever]. 4.8. Gelet op hetgeen onder 4.7 is overwogen is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit niet op een zorgvuldige wijze is voorbereid en dientengevolge een draagkrachtige motivering ontbeert. Hieruit volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal worden vernietigd en het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De proceskosten worden begroot op € 483,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 40,80. aan reiskosten, in totaal derhalve op € 523,80. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 523,80, te betalen door het Uwv aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulfraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009. (get.) M.S.E. Wulfraat- van Dijk. (get.) J. Verrips. KR