
Jurisprudentie
BI7449
Datum uitspraak2009-06-05
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2442 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2442 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Met betrekking tot de arbeidsduurbeperking ziet de Raad ziet geen aanleiding om aan het oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. Appellante heeft de stelling dat zij niet tot het verrichten van arbeid gedurende 20 uur per week in staat is, niet met (nieuwe) medische stukken onderbouwd. Met de rechtbank is de Raad van mening dat de beperkingen van appellante per 30 mei 2006 op een juiste wijze in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn neergelegd. De Raad is op grond van de beschikbare gegevens van oordeel dat appellante op 30 mei 2006 op medische gronden naar objectieve maatstaf gemeten in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen.
Uitspraak
08/2442 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 14 maart 2008, 06/1224 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 5 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.A.C. Klein Hesselink, advocaat te Terneuzen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2009. Namens appellante is mr. Klein Hesselink verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 3 april 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 30 mei 2006 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Na rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 25 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. In hoger beroep herhaalt appellante dat zij niet in staat is tot het verrichten van arbeid gedurende 20 uur per week. Appellante stelt dat de arbeidsduurbeperking onvoldoende is gemotiveerd. Voorts zijn de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies niet geschikt, waarvoor zij verwijst naar de in beroep ingebrachte rapportage van arbeidsdeskundige J. Kijvekamp van 21 december 2006. Volgens appellante heeft de rechtbank deze rapportage op een onjuiste wijze geïnterpreteerd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Het Uwv is – gelet op de anamnese en het activiteitenniveau van appellante zoals dat uit het dagverhaal is gebleken – tot een arbeidsduurbeperking gekomen. De beperkingen die appellante in haar dagelijks functioneren ondervindt en vanuit de gestelde diagnose verklaarbaar zijn, verhinderen haar een volledige week voor arbeid beschikbaar te zijn. Gezien de beperkingen van appellante en de informatie van behandelend internist is volgens verzekeringsarts C. Oudshoorn een urenbeperking van 20 uur per week gepast. Door bezwaarverzekeringsarts J.T.J.A. Klijn wordt deze visie gedeeld. De Raad ziet geen aanleiding om aan het oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. Appellante heeft de stelling dat zij niet tot het verrichten van arbeid gedurende 20 uur per week in staat is, niet met (nieuwe) medische stukken onderbouwd. Activiteiten in het huishouden en het privé- en sociaal leven blijven bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling buiten beschouwing.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van mening dat de beperkingen van appellante per 30 mei 2006 op een juiste wijze in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn neergelegd.
4.4.1 Kijvekamp stelt in zijn rapportage dat appellante niet of nauwelijks boven de normaalwaarden van de FML belastbaar is. Volgens hem gaan de geduide functies, op de functie productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) na, de normaalwaarden van de items concentreren (I.1), verdelen van aandacht (I.2) en herinneren (I.3) te boven. De opvatting van Kijvekamp is dat appellante onder meer is aangewezen op éénvoudige, routinematige en gestructureerde werkzaamheden in een prikkelarme werkomgeving.
4.4.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanwezige medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het door Kijvekamp in zijn rapportage genomen uitgangspunt dat appellante niet of nauwelijks aan de normaalwaarden op de items concentreren, aandacht verdelen en herinneren kan voldoen en om die reden geen onderbouwingen bieden voor het standpunt van appellante dat de voorgehouden functies niet geschikt zijn.
4.4.3. De Raad kan zich in dit oordeel vinden. De opvatting van Kijvekamp dat appellante is aangewezen op éénvoudige, routinematige en gestructureerde werkzaamheden in een prikkelarme werkomgeving stelt de juistheid van de FML ter discussie, waarin in de rubrieken 1 en 2 geen beperkingen zijn verwoord. De voorgehouden functies kennen geen belasting die, uitgaande van de normaalwaarden van de FML, van appellante niet gevergd zou kunnen worden.
4.5. De Raad is op grond van de beschikbare gegevens van oordeel dat appellante op 30 mei 2006 op medische gronden naar objectieve maatstaf gemeten in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen.
Het hoger beroep treft geen doel zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.M. Tason Avila.
KR