Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7453

Datum uitspraak2009-06-11
Datum gepubliceerd2009-06-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers331590 / KG ZA 09-543 en 331593 / F2 RK 09-1159
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om voorlopige voorziening tegen huisverbod afgewezen en tevens het beroep als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ongegrond verklaard.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Voorzieningenrechter Reg.nrs.: 331590 / KG ZA 09-543, 331593 / F2 RK 09-1159 Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gedingen tussen [naam verzoeker], verzoeker, tevens eiser (hierna: verzoeker), wonende te [adres], gemachtigde mr. S.C. van Paridon, namens deze mr. K.R. Verkaart, en de burgemeester van de gemeente Schiedam, verweerder, zetelende te Schiedam, gemachtigde mr. C.B. van Breemen-Zom, in welke zaken belanghebbende is: [naam belanghebbende], wonende te [adres]. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 7 juni 2009 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd, geldend van 7 juni 2009 tot 17 juni 2009. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij beroepschrift van 7 juni 2009 beroep ingesteld. Voorts heeft verzoeker bij verzoekschrift van 7 juni 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de kosten van het geding. Van de zijde van verweerder is een faxbericht met bijlagen ingekomen, gedateerd 8 juni 2009. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Aanwezig waren verzoeker, zijn gemachtigde, de belanghebbende, alsmede de heer Van Vuuren, inspecteur van politie, tevens hulpofficier van justitie bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond en de heer Krop, case-manager huiselijk geweld. 2 Overwegingen Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Verzoeker heeft primair aangevoerd dat de behandeling van onderhavige procedure niet binnen de daarvoor gestelde termijn van drie dagen van artikel 6, tweede lid, onder a van de Wet tijdelijk huisverbod heeft plaatsgevonden en dat alleen al om die reden het huisverbod wegens onrechtmatigheid dient te worden opgeheven. De voorzieningenrechter heeft op maandag 8 juni 2009 om 8.30 uur kennis kunnen nemen van het verzoek om voorlopige voorziening dat op zondag 7 juni 2009 door de raadsman van verzoeker naar de rechtbank is gefaxt. De griffie van de rechtbank is immers geopend op werkdagen vanaf 8.30 uur. Gelet op artikel 6, tweede lid, onder a, van de Wet tijdelijk huisverbod diende verzoeker uiterlijk vandaag, donderdag 11 juni 2009, door de voorzieningenrechter te worden gehoord. Voor zover verzoeker meent dat gelet op het tijdstip waarop de voorzieningenrechter van het verzoek heeft kunnen kennisnemen (8 juni 8.30 uur) en het tijdstip waarop het verzoek is behandeld (11 juni 9.30 uur) de termijn van drie dagen met een uur is overschreden, oordeelt de voorzieningenrechter dat er sprake is van een zo'n geringe overschrijding van de gestelde termijn dat dit niet kan leiden tot de conclusie dat het huisverbod om reden van termijnoverschrijding dient te worden opgeheven. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om voorlopige voorziening het volgende ten grondslag gelegd. Volgens verzoeker heeft verweerder in strijd gehandeld met het gestelde in het arrest van het EHRM van 27 november 2008 nu hij door de politie is gehoord alvorens hij toegang heeft gekregen tot een piketadvocaat. Voorts meent verzoeker dat er geen zorgvuldig onderzoek heeft kunnen plaatsvinden voorafgaand aan het opleggen van het huisverbod. Voorts meent verzoeker dat nu er slechts zeer gedateerde justitiële documentatie aanwezig is de beslissing prematuur is genomen. Volgens verzoeker blijkt uit de overgelegde politiemutaties niet dat hij eerder geweld heeft gebruikt. De verkregen en gebruikte informatie is veelal gedateerd en verkregen uit één bron, te weten de partner van verzoeker. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat van enige aanvang van hulpverlening geen sprake is. Tot slot meent verzoeker dat bij afweging van alle betrokken belangen zijn belang bij huisvesting er toe had moeten leiden dat geen huisverbod was opgelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ziet de door verzoeker aangehaalde uitspraak van het EHRM niet op een bestuursrechtelijke procedure als de onderhavige. Alleen al daarom treft deze grond geen doel. Voorts is uit de stukken gebleken dat verzoeker bij het opleggen van het huisverbod rechtsbijstand is aangeboden, maar deze is door hem op dat moment geweigerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorts niet gebleken dat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden of dat anderszins het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Voor het opleggen van het huisverbod is gebruik gemaakt van het zogenoemde risicoinventarisatie-instrument. Dit is door 3 personen ingevuld. Hulpofficier van Vuuren heeft bij het invullen van het desbetreffende formulier de politieregisters geraadpleegd. Dat informatie die in het kader van de strafrechtelijke procedure is verzameld thans ook deel uitmaakt van het dossier naar aanleiding van het huisverbod kan niet tot de conclusie leiden dat verweerder bij het opleggen van het huisverbod niet zorgvuldig heeft gehandeld. Op grond van de uitkomsten van het risicoinventarisatie-instrument en het proces-verbaal van bevindingen kon verweerder in redelijkheid menen dat er sprake was van voldoende feiten en omstandigheden om het huisverbod op te leggen, teneinde de ernstige dreiging van geweld voor de huisgenoten van verzoeker weg te nemen. Hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht omtrent de mutaties en zijn justitiële documentatie kan daaraan niet afdoen. Overigens constateert de voorzieningenrechter dat de informatie zoals die uit de mutaties en het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet afkomstig is uit één bron. Dat er op het moment van het opleggen van het huisverbod nog geen hulpverlening tot stand was gebracht maakt het besluit niet onrechtmatig. Immers, doel van het huisverbod is onder meer dat hulpverlening op gang wordt gebracht. Inmiddels is hulp voor de partner van verzoeker op gang gekomen, en verzoeker heeft op 12 juni 2009 een afspraak bij het DOK en heeft inmiddels een gesprek gehad met de case-manager huiselijk geweld. Ook deze grond treft derhalve geen doel. Ten aanzien van de grond dat de belangenafweging in het voordeel van verzoeker had moeten uitvallen nu hij niet beschikt over andere woonruimte overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen terecht aan het belang van verzoeker bij voortgezet verblijf in zijn woning niet de doorslag heeft gegeven. Uitgangspunt van de wet is dat de dreiging van geweld in huiselijke kring wordt weggenomen. Het belang van de partner van verzoeker, haar 2 kinderen en de 5 weken oude baby heeft in dit verband terecht zwaarder gewogen dan het belang van verzoeker. Overigens is gebleken dat verzoeker bij zijn moeder logeert en dat verweerder indien nodig zorgt voor noodopvang. Nu ook het geen verzoeker overigens naar voren heeft gebracht niet kan leiden tot het oordeel dat verweerder het huisverbod niet heeft kunnen opleggen of dat het dient te worden opgeheven is het beroep ongegrond. De voorzieningenrechter zal het beroep dan ook ongegrond verklaren en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. 3 Beslissing De voorzieningenrechter, recht doende: verklaart het beroep ongegrond wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af. Aldus gedaan door mr. Marseille, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter en door deze en De Kok, griffier, ondertekend. De griffier: De voorzieningenrechter: Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2009. Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoeker wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak - hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.