Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7710

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5635 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht op een WIA-uitkering. Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens onvoldoende steun voor de stelling van appellant dat zijn belastbaarheid op de in geding zijnde datum 1 maart 2006 is overschat. Uit de voorhanden zijnde medische gegevens blijkt niet dat de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum door het Uwv niet juist is vastgesteld en dat de in de fase van het hoger beroep ontvangen specialistenberichten van de behandelend neuroloog van appellant onvoldoende grond opleveren voor een andersluidend oordeel ten aanzien van de datum in geding. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft, acht de Raad met de rechtbank voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt dat de aan appellant geduide functies in medisch opzicht voor hem geschikt zijn.


Uitspraak

07/5635 WIA Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 augustus 2007, 06/2166 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 20 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.J. Oudman, advocaat te Joure, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema van 26 november 2007 was gevoegd. Namens appellant heeft mr. Oudman bij brief van 25 maart 2009 een verslag van een neuropsychologisch onderzoek van appellant, gedateerd 11 maart 2009, en een tweetal specialistenberichten van appellants behandelend neuroloog C. Groeneveld, gedateerd 9 december 2008 en 15 januari 2009, overgelegd. Het Uwv heeft op deze stukken gereageerd bij schrijven van 3 april 2009, waarbij een rapportage van Miedema voornoemd van 2 april 2009 was gevoegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oudman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. G.A. Tellinga. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad heeft besloten de reactie van het Uwv van 3 april 2009 in zijn beoordeling te betrekken, waartoe hij overweegt dat appellant daardoor niet in diens processuele belangen wordt geschaad nu deze ter zitting heeft verklaard tegen het meenemen van deze reactie geen bezwaar te hebben en tijdens de behandeling ter zitting op die reactie is ingegaan. 2.1. Appellant is op 3 maart 2004 uitgevallen van zijn werk als shovelmachinist voor 36 uur per week wegens maagklachten en klachten tengevolge van diabetes mellitus. Op 28 november 2005 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). 2.2. Bij besluit van 7 april 2006 heeft het Uwv - op basis van verricht verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek - vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 maart 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA omdat appellant per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. 2.3. Bij besluit van 14 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2006 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat haar niet is gebleken dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest en dat zij in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. Zij heeft daarbij van belang geacht dat objectieve medische gegevens op grond waarvan aan die vastgestelde belastbaarheid moet worden getwijfeld, ontbreken. De rechtbank is dan ook tot het oordeel gekomen dat met de aangenomen beperkingen voldoende tegemoet is gekomen aan de gevolgen die appellant ondervindt van de diabetes en meer in het bijzonder van de hypo’s. Wat de arbeidskundige component van de schatting betreft, heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies afdoende is gemotiveerd door de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius in diens rapporten van 11 augustus 2006 en 11 juni 2007. 4. Appellant heeft in hoger beroep aangegeven het niet eens te zijn met het oordeel van de rechtbank dat hij geschikt is voor het vervullen van de hem geduide functies. Onder overlegging van een verklaring van zijn vorige huisarts A.A.W. Tjalma van 8 oktober 2007, die hem sinds 1971 kent, een medicatiepaspoort van 21 september 2007, afgegeven door zijn huidige huisarts F.J.N. van der Sluis, en de in rubriek I genoemde medische verklaringen, heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn belastbaarheid bij het bestreden besluit is overschat, met name vanwege zijn zeer slecht te reguleren diabetes. Hij heeft last van hypo’s, die hij niet voelt aankomen, waardoor hij in een comateuze toestand kan geraken en die zich met grote regelmaat voordoen. Dit maakt, naar appellant heeft gesteld, dat de aan hem voorgehouden functies voor hem niet in medisch opzicht geschikt zijn. 5.1. De Raad oordeelt als volgt. 5.2.1. Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens onvoldoende steun voor de stelling van appellant dat zijn belastbaarheid op de in geding zijnde datum 1 maart 2006 is overschat. De Raad kan zich dienaangaande stellen achter hetgeen door de bezwaarverzekeringsarts Miedema in reactie op deze stelling van appellant is aangevoerd. Miedema heeft aangegeven dat uit de voorhanden zijnde medische gegevens niet kan blijken dat de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum door het Uwv niet juist is vastgesteld en dat de in de fase van het hoger beroep ontvangen specialistenberichten van de behandelend neuroloog van appellant onvoldoende grond opleveren voor een andersluidend oordeel ten aanzien van de datum in geding. Ook in het verslag van het neuropsychologisch onderzoek ziet Miedema geen grond voor een ander standpunt, nu het onderzoek bijna drie jaar na de datum in geding is verricht, het onderzoek een maligneringstest, dan wel een test die daarmee vergelijkbaar is, ontbeerde en de uitkomsten van het onderzoek niet door een neuroloog rechtstreeks zijn herleid naar een medische stoornis. De Raad ziet in de rapportage van de verzekeringsarts S. Tissingh van 23 februari 2006 en de genoemde rapportages van Miedema genoegzaam steun voor het oordeel dat de bij het bestreden besluit ten aanzien van appellant aangenomen belastbaarheid niet onzorgvuldig of onjuist is vastgesteld. 5.2.2. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft, acht de Raad met de rechtbank in de rapportage van arbeidsdeskundige T. Annema van 7 april 2006 en de onder 3 genoemde rapportages van Langius voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt dat de aan appellant geduide functies in medisch opzicht voor hem geschikt zijn. 5.3. Op grond van het onder 5.2 overwogene is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en dat moet worden beslist als hieronder is vermeld. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009. (get.) H. Bolt. (get.) M.D.F. de Moor. KR