
Jurisprudentie
BI7755
Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-06-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers95884 / HA ZA 08-963
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers95884 / HA ZA 08-963
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vordering toegewezen op grond van aansprakelijkheid voor de betaling van de schulden van de nalatenschap uit eigen vermogen, na een zuivere aanvaarding van die nalatenschap;
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 95884 / HA ZA 08-963
Vonnis van 22 april 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Houten,
eiseres,
advocaat mr. F. Leemans te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te Zutphen,
gedaagde,
advocaat mr. H. Ravenshorst te Zutphen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 november 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2009
- het akteverzoek overlegging renteberekening en antwoord op renteberekening van [gedaagde]
- de rolhandeling, inhoudende het afzien van een antwoordakte, van [eiseres]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 25 maart 1991 is overleden de heer [naam vader] (hierna: de vader) en op 7 februari 2004 zijn echtgenote, mevrouw [naam moeder] (hierna: de moeder). Uit hun huwelijk zijn geboren: [naam A] (hierna [naam A]), [naam B] (hierna [naam B]) en [gedaagde](= [gedaagde])
2.2. De nalatenschap van de vader is verdeeld, waarbij de gehele nalatenschap is toegedeeld aan de moeder, terwijl aan de drie kinderen is toebedeeld een vordering van fl. 30.711,92 op de moeder uit hoofde van overbedeling. In de notariële akte van 21 februari 1992, waarin de erfdelen van de nalatenschap van de vader zijn vastgelegd, staat tevens vermeld dat de moeder verklaart aan ieder van haar drie kinderen een bedrag van fl 6,999,00 te schenken, welk bedrag eerst opeisbaar zou worden bij haar overlijden
2.3. [naam B] is op 18 maart 1996 overleden. Hij was gehuwd met [eiseres] (= [eiseres]) Uit dat huwelijk is op 16 januari 1995 geboren de thans nog minderjarige
[kind eiseres] (hierna: [kind eiseres]).
2.4. De moeder heeft op 7 juni 1990 een testament opgesteld. Na haar overlijden is er geen akte tot vaststelling van erfdelen opgesteld. Al op 29 september 1999 is de aan haar in eigendom toebehorende woning verkocht voor een bedrag van fl. 600.000,00. vervolgens is zij naar een huurwoning verhuisd. De opbrengst van de verkochte woning bedroeg, na aftrek van de kosten en de openstaande leningen, een bedrag van fl. 515.613,53. Dit bedrag is overgeboekt naar een rekening op haar naam bij de INGbank met nummer [nummer]. Van deze rekening is op 23 december 1999 in totaal een bedrag van fl. 96.295,00 overgeboekt naar een rekening op naam van [echtgenoot gedaagde], de echtgenoot van [gedaagde]. Dit betrof:
- twee schenkingen ad fl. l. 4.951,00 aan de twee kinderen van J.Everts en [gedaagde], - een bedrag van fl. 6.999,00 ter zake van ‘Aflossing schuldigerkenning’,
- een bedrag van fl. 30.712,00 ter zake van ‘Aflossing hoofdschuld erfdeel’ en
- een bedrag van fl. 48.682 ter zake van een schenking aan [gedaagde].
Het resterende bedrag van ruim fl. 450.000,00 is in de periode van december 1999 tot juni 2003 met regelmatige tussenpozen in grote bedragen weggeschreven naar een rekening op naam van de moeder en [gedaagde] gezamenlijk. Van die rekening zijn met regelmatige tussenpozen in de periode december 1999 tot en met 10 december 2003 contante geldbedragen opgenomen tot een totaalbedrag van fl. 497.682,44.
2.5. [eiseres] heeft bij deze rechtbank een voorlopig getuigenverhoor verzocht, dat op 26 juni 2007 heeft plaatsgevonden, en heeft het proces verbaal daarvan in dit geding overgelegd.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat, [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te voldoen:
- een bedrag van € 12.905,09, te vermeerderen met 7% per jaar over € 3.189,32 en te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.645,35, te berekenen vanaf 7 juni 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de kosten van de procedure.
3.2. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het navolgende aangevoerd.
[eiseres] is pas enige tijd na het overlijden van de moeder tot de ontdekking gekomen dat de moeder was overleden. Zij heeft toen een briefje verzonden aan [gedaagde] met daarin de vraag hoe het zat met de verdeling van de nalatenschap. Hierop heeft zij een briefje teruggekregen van [gedaagde], waarin deze te kennen gaf dat er geen sprake was van enige te verdelen nalatenschap. De notaris heeft geen formele bemoeienis gehad met de afwikkeling van de nalatenschap.
[eiseres] en [kind eiseres] zijn beiden erfgenaam van [naam B]. In overeenstemming met het testament van [naam B] zijn de goederen van de nalatenschap van [naam B] toegedeeld aan [eiseres]. Daarom zijn de vorderingen op (de nalatenschap van) de moeder ter zake van enerzijds de overbedeling en anderzijds de schenking uit de notariële akte van 21 februari 1992 overgegaan op [eiseres]. Vermeerderd met rente belopen beide vorderingen per 6 juni 2008 € 38.715,27. Deze vorderingen zijn onbetaald gebleven.
[eiseres] acht het volstrekt onaannemelijk dat de moeder de opbrengst van de verkochte woning geheel consumptief heeft besteed en op die wijze heeft verbruikt, aangezien een maandelijks uitgavenpatroon van fl. 10.000,00 ondenkbaar is. Uit de getuigenverklaringen in het voorlopig getuigenverhoor is duidelijk geworden dat de moeder tijdens haar overlijden beschikte over diverse sieraden, chique kleding en recent gekochte dure meubels. Eind 1999 is er nog voor een bedrag van fl. 12.800,00 aan meubilering uitgegeven. [gedaagde] heeft na het overlijden de huurwoning leeggehaald en zij heeft bepaald wat er met de spullen zou gebeuren. Zij heeft beschikt over de gehele nalatenschap als ware zij heer en meester daarover. Dusdoende heeft zij de nalatenschap door haar gedragingen zuiver aanvaard. Door de zuivere aanvaarding is [gedaagde] gehouden de schulden van de nalatenschap aan [eiseres] uit haar eigen vermogen te voldoen, naar evenredigheid van haar erfdeel, zijnde een derde deel.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] concludeert dat [eiseres] niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans tot afwijzing van haar vorderingen, met haar veroordeling in de kosten van het geding.
4.2. Zij heeft haar verweer onderbouwd met het navolgende.
Zij betwist dat de goederen uit de nalatenschap van [naam B] zijn toebedeeld aan [eiseres] en ook dat zowel [eiseres] als haar zoon [kind eiseres] erfgenaam zijn van [naam B]. In het testament van de vader stond een uitsluitingclausule waarin was bepaald dat de verkregen vorderingen niet vallen in enige huwelijksvermogensgemeenschap en niet in aanmerking mogen worden genomen bij de toepassing van enig afrekenbeding. Daarom moet [eiseres] bewijzen dat zij zelf enig recht heeft verkregen.
De getroffen maatregelen na het overlijden van de moeder zijn een kwestie van beheer geweest en niet van aanvaarding van de nalatenschap. De huurwoning moest zo spoedig mogelijk vrij gemaakt worden. Tegen betaling van een week huur zijn een paar goederen overgenomen door de nieuwe huurder. De overige goederen zijn naar de kringloopwinkel en het Leger des Heils gebracht, omdat deze geen waarde meer hadden. Het klopt dat er geen verdelingsakte is opgemaakt, daar de nalatenschap niets voorstelde. Op haar sterfbed heeft de moeder aan [gedaagde] twee gouden ringen en twee gouden armbanden of iets dergelijks gegeven. Meer sierraden heeft [gedaagde] niet aangetroffen. Het saldo op de rekening van de moeder bedroeg, na betaling van de schulden, € 450,00. Dat is veel minder dan de door [gedaagde] betaalde kosten van de begrafenis.
Nadat [kind eiseres] op grond van artikel 4:193 BW moet worden geacht de nalatenschap van de moeder beneficiair te hebben aanvaard, is er geen akte van zuivere aanvaarding opgemaakt ter griffie zoals artikel 4:192 lid 4 juncto artikel 4:191 lid 1 dan voorschrijft. De andere erfgenamen worden dan geacht ook beneficiair te hebben aanvaard. Daaruit volgt volgens [gedaagde] dat zij niet op grond van zuivere aanvaarding kan worden aangesproken voor schulden van de moeder.
Tevens wordt de juistheid van de hoogte van de vordering ontkend.
5. De beoordeling
5.1. Allereerst moet worden beoordeeld of [eiseres] rechthebbende is ten aanzien van de vorderingen op (de nalatenschap van) de moeder ter zake van enerzijds de overbedeling en anderzijds de schenking uit de notariële akte van 21 februari 1992. Bij de comparitie van partijen heeft [gedaagde] verklaard dat dat betwist wordt, omdat zij het testament van [naam B] niet hebben gezien. Bij diezelfde comparitie heeft [eiseres] een kopie van dat testament overgelegd. In dat testament staat onder meer vermeld:
“III --------------------BOEDELVERDELING.-----------------------------
Ik maak de verdeling van mijn nalatenschap overeenkomstig artikel 1167 Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek bij deze als volgt:
A. Ik deel toe aan mijn genoemde echtgenote alle goederen die tot mijn nalatenschap behoren, (…)
B. Ik deel toe aan ieder van mijn overige erfgenamen een vordering in contanten ten laste van mijn genoemde echtgenote wegens haar overbedeling (…)”
Hoewel [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld op de inhoud van het testament te reageren, heeft zij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond daarvan wordt aangenomen dat zij haar betwisting op dit punt heeft laten varen. Verder wordt geconstateerd dat in bedoeld testament alle goederen, dus ook de vorderingen, van [naam B] zijn vermaakt aan [eiseres] en dat de uitsluitingsclausule daar niet aan in de weg staat. Er is immers geen sprake van dat bedoelde vorderingen in een huwelijksvermogensgemeenschap zijn gevallen of van toepassing zijn geworden bij een afrekenbeding.
Daarom wordt geconcludeerd dat [eiseres] inderdaad de rechthebbende is ten aanzien van de vorderingen op (de nalatenschap van) de moeder ter zake van enerzijds de overbedeling en anderzijds de schenking uit de notariële akte van 21 februari 1992.
5.2. Voorts dient onderzocht te worden of artikel 4:192 lid 4 juncto artikel 4:191 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bij voorbaat een beletsel vormt voor de door [gedaagde] gestelde zuivere aanvaarding van de nalatenschap. De rechtbank kan [gedaagde] hierin niet volgen. Artikel 4:192 lid 4 BW spreekt over “wanneer een of meer zijner mede-erfgenamen door een verklaring beneficiair aanvaarden” Slechts in dat geval kan een andere erfgenaam, die nog geen keuze heeft gemaakt, worden geacht ook beneficiair te hebben aanvaard. Daargelaten of [kind eiseres] kan worden geacht de nalatenschap beneficiair te hebben aanvaard door het verlopen van de termijn als bedoeld in artikel 4:193 BW, gesteld noch gebleken is dat hij dat heeft gedaan door een verklaring. Er is daarom geen wettelijk beletsel voor een eventuele zuivere aanvaarding van de nalatenschap van de moeder door [gedaagde].
5.3. Tot slot dient beoordeeld te worden of de gedragingen van [gedaagde] na het overlijden van de moeder kunnen worden aangemerkt als een zuivere aanvaarding van de nalatenschap. [eiseres] heeft de verklaringen uit het voorlopig getuigenverhoor en andere stukken overgelegd en gesteld dat [gedaagde] na het overlijden de huurwoning heeft leeggehaald en dat zij heeft bepaald wat er met de spullen is gebeurd.
[gedaagde] heeft dat niet betwist, maar beroept zich er op dat het een kwestie van beheer was, omdat de huurwoning moest zo spoedig mogelijk vrij gemaakt moest worden en omdat de meubels en overige inrichting van de moeder geen waarde meer hadden.
5.4. Als getuige in het voorlopig getuigenverhoor heeft [gedaagde] verklaard dat haar moeder in haar appartement goed spul had staan, dat na het overlijden haar broer een ring heeft gekregen, dat de rest van de spullen bij haar in huis is terecht gekomen en dat zij tijdens de ziekte van haar moeder haar sieraden heeft gekregen. Zij geeft daarbij aan dat zij gelooft dat het een ring, een armband en een hanger was, die zij toen heeft gekregen.
De dochter van [gedaagde], [naam dochter gedaagde], verklaart als getuige in het voorlopig getuigenverhoor dat de moeder hield van dure kleding en mooie gouden sieraden, dat zij allerlei sieraden, een mooie ketting, oorbellen, armbanden en een mooie ring had en dat zij niet weet wat er na het overlijden met de sieraden gebeurd is.
In de schriftelijke verklaring van [gedaagde] aan mr. De Jong van 4 april 2008 (productie 12 bij dagvaarding) wordt hierover vermeld dat de meubels en de overige inrichting, waaronder bestek en servies, naar de kringloopwinkel zijn gegaan, dat de aangetroffen kleding en andere lijfgoederen naar het Leger des Heils zijn gegaan en dat de aangetroffen sieraden bij [gedaagde] thuis liggen, zijnde twee gouden armbanden en twee gouden ringen.
5.5. De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat [gedaagde] heeft beslist dat de kleding en meubels en de overige inrichting eerst bij haar thuis zijn gebracht en dat die spullen vervolgens naar de kringloopwinkel en het Leger des Heils zijn gebracht, omdat die volgens haar geen waarde meer hadden. De verklaringen van [gedaagde] over de schenking van de sieraden van de moeder zijn wisselend ten aanzien het soort en aantal van die sieraden. Daarom komt die verklaring niet erg geloofwaardig over, mede in het licht van de veel duidelijker verklaring over de sieraden van de moeder in de getuigenverklaring van haar dochter. Ook is de verklaring onduidelijk over wie heeft beslist dat een ring naar haar broer is gegaan. Omdat [gedaagde] erkent dat zij de gehele huurwoning heeft ontruimd, wordt aangenomen dat zij dat heeft beslist.
5.6. Daar komt nog bij dat [gedaagde] bij de comparitie heeft verklaard dat het klopt dat zij [eiseres] omstreeks augustus 2004 een kort briefje heeft (terug)gestuurd waarin zij heeft geschreven dat de notaris haar, [eiseres], op de hoogte zou hebben gesteld en dat de notaris alles afhandelde. [gedaagde] verklaart voorts dat het niet klopt wat zij in dat briefje aan [eiseres] heeft geschreven, omdat zij alleen maar bij de notaris is geweest om te vragen hoe het zat en dat de notaris haar heeft gezegd dat zij alle familieleden moest inlichten. De rechtbank leidt hieruit af dat [gedaagde] er bewust voor gekozen heeft om [eiseres], buiten de afwikkeling van de nalatenschap te houden en zelf alles naar haar eigen inzicht te verdelen dan wel weg te doen, terwijl zij wist dat [kind eiseres] mede-erfgenaam van de moeder was. Zij had daarom de wettelijk vertegenwoordiger van [kind eiseres], [eiseres], dienen in te lichten, zoals de notaris had aangegeven.
5.7. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] de goederen van de nalatenschap niet enkel heeft beheerd, maar dat zij als ‘heer en meester’ daarover heeft beschikt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] door haar gedragingen, die hiervoor zijn beschreven de nalatenschap van de moeder zuiver heeft aanvaard.
Daarbij is niet van belang of die goederen al dan niet nog enige waarde vertegenwoordigden, aangezien zij dat niet alleen had mogen beoordelen. Wat van geen waarde is voor [gedaagde], kan voor andere erfgenamen wel van waarde zijn. Ook is niet van belang of zij (een deel van) de sieraden van de moeder geschonken heeft gekregen, aangezien alle erfgenamen over deze schenking ingelicht hadden dienen te worden, zodat zij hadden kunnen nagaan welke gevolgen dit had voor de verdeling van de nalatenschap.
5.8. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] op grond van artikelen 4:182 lid 2 en 4:184 lid 2a BW aansprakelijk is voor betaling van de schulden van de nalatenschap van de moeder en dus ook voor de schulden ter zake van enerzijds de overbedeling en anderzijds de schenking uit de notariële akte van 21 februari 1992, waarvan de betaling wordt gevorderd door [eiseres]. Aanvankelijk heeft [gedaagde] de hoogte van die vorderingen betwist. Vervolgens is door [eiseres] een berekening van de gevorderde sommen en rente aan de wederpartij gestuurd en in het geding gebracht. Nu [gedaagde] in een akte heeft aangegeven geen commentaar te hebben op die berekening, wordt aangenomen dat zij haar verweer op dit punt niet handhaaft. Om die reden zal de vordering van [eiseres] worden toegewezen.
5.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, inclusief de kosten van het voorlopig getuigenverhoor. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- betaald vast recht 76,50
- in debet gesteld vast recht 229,50
- betaald vast recht
voorlopig getuigenverhoor 62,75
in debet gesteld vast recht 188,25
- getuigenkosten 180,80
- salaris advocaat 1.808,00 (4 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.631,24
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 12.905,09, te vermeerderen met 7% per jaar over € 3.189,32 vanaf 7 juni 2008 tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.645,35 vanaf 7 juni 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.631,24 te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer [nummer] ten name van arrondissement Zutphen onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
6.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Boon en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2009.