Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7802

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-06-12
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers99143 / HA ZA 08-1501
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering betreft verdeling van nalatenschap. Bij verstekvonnis is gedaagde veroordeeld tot betaling van ruim 87.000,-. Betekening niet in persoon. Verzetdagvaarding wordt 28 november 2008 uitgebracht. Gedaagde heeft samen met haar schuldhulpverlener op 5 augustus 2008 een gesprek gehad met een advocaat. Deze heeft die dag contact gezocht met het kantoor van de advocaat van de wederpartij. Het bezoek wordt beschouwd als een daad van bekendheid van gedaagde met het verstekvonnis, zodat de verzettermijn die dag inging. Gedaagde niet ontvankelijk in het verzet.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Civiel – Afdeling Handel zaaknummer / rolnummer: 99143 / HA ZA 08-1501 Vonnis in verzet van 20 mei 2009 in de zaak van [eiser], wonende te Almere, eiser, gedaagde in het verzet, advocaat mr. R.A. Scherpenhuysen te Harderwijk, tegen [gedaagde], wonende te Harderwijk, gedaagde, eiseres in het verzet, advocaat mr. R.W.A. Offermanns te Harderwijk. Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 4 maart 2009 - het proces-verbaal van comparitie van 15 april 2009. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [gedaagde] heeft vanaf 1 augustus 1985 samengewoond met de vader van [eiser], [naam vader eiser], hierna te noemen [vader eiser] [gedaagde] en [vader eiser] zijn op 13 augustus 1985 een samenlevingsovereenkomst aangegaan. Hierin is onder meer opgenomen: “(…) Artikel 7 Deze overeenkomst eindigt: a. (…) b. door overlijden van één van de partijen (…) c.(…) Artikel 8 1. Indien de overeenkomst eindigt door één van de oorzaken in artikel 7 onder b vermeld, verblijven alle gemeenschappelijke bezittingen aan de andere partij. Deze is verplicht alle gemeenschappelijke schulden, die op het moment van eindigen van de overeenkomst bestaan, voor haar rekening te nemen (…)”. 2.2. [gedaagde] en [vader eiser] zijn op 20 juni 1990 ieder voor de onverdeelde helft eigenaar geworden van het appartement aan het adres [adres] te Harderwijk en op een later datum ook van een garage en ondergrond aan [adres] te Harderwijk. De registergoederen zijn op 16 februari 1998 door hen belast met een hypotheekrecht. 2.3. [vader eiser] heeft bij testament van 23 augustus 1991 [gedaagde] naast zijn twee kinderen tot erfgenaam benoemd. [vader eiser] is op 2 oktober 1999 overleden. Tot de nalatenschap van [vader eiser] behoort onder meer de onverdeelde helft van de registergoederen. 2.4. De registergoederen zijn op grond van het verblijvingsbeding op 5 oktober 2000 aan [gedaagde] geleverd middels een akte van levering en verdeling. [gedaagde] heeft de registergoederen op 24 december 2004 verkocht en geleverd aan een derde voor de koopsom van € 160.000,00. 3. Het geschil 3.1. [eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis: primair: [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 87.000,00 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 oktober 1999, subsidiair: [gedaagde] zal veroordelen binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis alle bescheiden aan [eiser] af te geven, op straffe van een dwangsom van € 500,00 bij niet nakoming en B. de verdeling zal gelasten van de activa en passiva behorende tot de nalatenschap van [vader eiser] en de wijze van verdeling, en daarbij als peildatum vast te stellen 2 oktober 1999, zowel primair als subsidiair met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. 3.2. [eiser] voert daartoe onder meer aan dat hij rechthebbende is in de nalatenschap van [vader eiser], die tot op heden nog niet is verdeeld. Partijen hebben afgesproken dat tot verdeling zou worden overgegaan na verkoop van de woning, maar [gedaagde] komt deze afspraak niet na. Tot de nalatenschap behoren, naast het appartementsrecht, ook inboedelgoederen, een gift van [vader eiser] aan [gedaagde] van € 140.000,00, de sieraden van [vader eiser] en een auto van het merk Peugeot. [eiser] beschikt niet over stukken of gegevens waaruit de waarde van deze goederen ten tijde van het openvallen van de nalatenschap blijkt, maar schat de totale waarde van de nalatenschap op € 261.000,00, waarvan € 87.000,00 aan [eiser] toekomt. Indien [gedaagde] niet instemt met deze verdeling, dient zij inzage te geven in de transacties en bankrekeningen en rekenschap en verantwoording af te leggen over het totale beheer van de nalatenschap. 3.3. Bij het verstekvonnis is de primaire vordering van [eiser] toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 2.894,44. 3.4. [gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen. Zij voert daartoe aan geen sprake is of is geweest van een schenking en evenmin van een auto van het merk Peugeot. De waarde van de woning kan, op basis van de verkoopopbrengst in 2004, worden teruggerekend naar 1999 en komt dan uit op circa € 102.080,00. Rekening houdend met de hypothecaire geldlening van € 79.411,54 komt de overwaarde uit op hoogstens € 22.668,48, waarvan slechts de helft in de nalatenschap valt. De andere helft is immers eigendom van [gedaagde]. Nu [eiser] gerechtigd is tot 1/3 deel van de nalatenschap kan zijn vordering terzake niet meer omvatten dan € 3.778,07. Naast de hypotheeklast moet ook rekening gehouden worden met het bedrag dat [gedaagde] uit eigen vermogen in de woning heeft geïnvesteerd. 3.5. [eiser] stelt dat sprake is van niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] in het verzet, omdat de verzetdagvaarding naar zijn mening na het einde van de verzettermijn is uitgebracht. [gedaagde] werd in april 2008 werd bijgestaan door mr. J.J. Spruijt, die door (de advocaat van) [eiser] op de hoogte is gesteld van het voornemen tot dagvaarding, het uitbrengen daarvan en aan wie een afschrift van het vonnis per fax is toegezonden op 30 mei 2008. Nadien is tussen mr. Spruijt en de advocaat van [eiser] gecorrespondeerd, waarbij de betekening van het verstekvonnis is gemeld, en is getracht tot een gezamenlijk overleg te komen. Namens de huidige raadsman van [gedaagde] is op 5 augustus 2008 contact gezocht met het kantoor van de advocaat van [eiser]. De raadman van [eiser] heeft op 5 september 2008 per fax aan de advocaat van [gedaagde] laten weten dat zijns inziens de verzettermijn verstreken was. Er is dus, aldus [eiser], op 30 mei 2008 en in elk geval ook op 5 augustus 2008 sprake van een daad van bekendheid van [gedaagde] met het vonnis. 3.6. [gedaagde] betwist dat sprake is van enige daad van bekendheid van haar. De bijstand van mr. Spruijt vindt plaats in het kader van schuldhulpverlening. Hij ontvangt en opent voor haar bestemde post. Mr. Spruijt is geen advocaat. De zaak is eerst op 5 augustus 2008 bij de raadsman aangemeld. Deze heeft bij de secretaresse van de advocaat van [eiser] gevraagd of het vonnis werd geëxecuteerd, maar op die vraag geen antwoord gekregen. Er is pas door de betekening van het beslag iets van de zijde van [eiser] vernomen, aldus [gedaagde]. 4. De beoordeling 4.1. Ten eerste dient de ontvankelijkheid van [gedaagde] in het verzet te worden beoordeeld. Het verstekvonnis is op 3 juni 3008 aan [gedaagde] niet in persoon betekend. Op 28 oktober 2008 is namens [eiser] derdenbeslag gelegd onder de uitkeringsinstantie UWV, welk beslag op 31 oktober 2008 aan [gedaagde] is overbetekend. De verzetdagvaarding is op 28 november 2008 uitgebracht. 4.2. Over de verzettermijn is in artikel 143 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) het volgende bepaald: “1. De gedaagde die bij verstek is veroordeeld, kan daartegen verzet doen. 2. Het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. (…) 3. Buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid vangt de termijn waarbinnen verzet moet worden gedaan, aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. 4. (…)”. De termijn, waarbinnen verzet kan worden gedaan begint dus te lopen op hetzij het moment van betekening van het verstekvonnis in persoon, hetzij op het moment dat degene die in het verstekvonnis veroordeeld is een daad van bekendheid met dit vonnis pleegt, hetzij de dag van tenuitvoerlegging. Hierbij is uitgangspunt dat de verzettermijn begint te lopen bij het alternatief dat zich het eerste voordoet. Vast staat dat de eerste situatie niet aan de orde is. Het vonnis is immers niet in persoon aan [gedaagde] betekend. Vervolgens dient bekeken te worden of en zo ja op welk moment er sprake is geweest van een daad van bekendheid van [gedaagde]. Volgens vaste jurisprudentie moet sprake zijn van een daad van de veroordeelde zelf. Een daad van diens raadsman, waaruit de bekendheid met het vonnis bij deze noodzakelijk voortvloeit, kan daarmee niet worden gelijkgesteld. Voorts wordt de eis gesteld, dat het gaat om een gedraging naar buiten toe, maar niet noodzakelijkerwijs naar de wederpartij. 4.3. Het standpunt van [gedaagde] dat de verzettermijn eerst is begonnen met de overbetekening van het derdenbeslag kan niet worden gevolgd. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard: “Mr. Spruyt heeft mij geadviseerd een advocaat in te schakelen. Hij is met mij meegegaan naar mr. Offermanns. Toen was er al een vonnis.” Uit deze verklaring volgt dat mr. Spruijt aan [gedaagde] heeft geadviseerd een advocaat in te schakelen vanwege (de inhoud van) het verstekvonnis, dat uiteraard grote financiële gevolgen voor [gedaagde] heeft. Zeker in het licht van de onweersproken door [eiser] genoemde en overgelegde correspondentie staat vast dat mr. Spruijt van de inhoud van het vonnis op de hoogte was en het kan niet anders dan dat hij in het kader van de genoemde advisering aan [gedaagde] heeft verteld dat er een vonnis was en – tenminste globaal – met welke inhoud. Ook in het gesprek van mr. Spruijt en [gedaagde] bij mr. Offermanns moet dit vonnis en de strekking daarvan ter sprake zijn gekomen. Immers, dat was blijkens de verklaring van [gedaagde] de reden voor het inschakelen van een advocaat. Uit het feit dat de advocaat vervolgens bij (de secretaresse van de advocaat van) [eiser] heeft geïnformeerd naar de executie van het vonnis blijkt ook dat door of namens [gedaagde] aan mr. Offermanns het bestaan van het vonnis is meegedeeld. Hiermee staat vast dat in elk geval op 5 augustus 2008, toen het gesprek met mr. Offermanns plaatsvond, een daad van bekendheid door [gedaagde] is verricht. Daarmee ving de verzettermijn aan, zodat de verzetdagvaarding uiterlijk 2 september 2008 had moeten worden uitgebracht. 4.4. De verzetdagvaarding is op 28 november 2008 en dus buiten de verzettermijn uitgebracht. Dit betekent dat [gedaagde] niet in het verzet kan worden ontvangen. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 894,00 aan salaris van de advocaat (1 punt, tarief IV). 5. De beslissing De rechtbank 5.1. verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in haar verzet, 5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 894,00, 5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2009.