Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7940

Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4803 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beëindiging ZW-uitkering. Appellant is niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt voor zijn arbeid. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische beoordeling. De Raad is van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een juist beeld hebben gehad van de aard en de zwaarte van het werk van appellant.


Uitspraak

08/4803 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 juli 2008, 07/5617 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2009. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.G. Prijor. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant was laatstelijk werkzaam als administratief logistiek medewerker. Hij ontving een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toen hij op 28 oktober 2005 uitviel wegens gewrichtsklachten. Ter zake van deze ziekmelding is appellant op het spreekuur van de verzekeringarts S.C. Kromokarijo van 25 april 2006 gezien. Deze arts is op basis van eigen bevindingen en verkregen informatie van de huisarts van 1 april 2006 tot de conclusie gekomen dat appellant weer geschikt is te achten voor zijn arbeid. Hij heeft appellant per 26 april 2006 hersteld verklaard in het kader van de Ziektewet (ZW). 2. Bij besluit van 2 mei 2006 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 26 april 2006 niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt is voor zijn arbeid en dat de ZW-uitkering met ingang van die datum is beëindigd. Bij besluit van 19 juni 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 mei 2006 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag de rapporten van bezwaarverzekeringsarts M. Keus van 1 juni 2007 en 18 juni 2007. 3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. 4.3. Op grond van vaste jurisprudentie van de Raad dient onder ongeschiktheid in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van zijn arbeid. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk. 4.4. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank. Ook de Raad is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische beoordeling. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en beschikte daarbij over informatie van de huisarts. De bezwaarverzekeringsarts Keus heeft appellant eveneens onderzocht. Het onderzoek toonde een volstrekt ongestoorde functie van het bewegingsapparaat. Keus heeft informatie van de behandelend reumatoloog, revalidatiearts, neuropsycholoog, psychosomatisch fysiotherapeut en huisarts in zijn beoordeling betrokken. Bij onderzoek zijn geen afwijkingen vastgesteld. Ondanks uitgebreid onderzoek is in de behandelend sector geen oorzaak van de klachten gevonden. Ten aanzien van de in beroep overgelegde informatie van de psychosomatisch fysiotherapeut, de KNO-arts en de chiropractor onderschrijft de Raad - evenals de rechtbank - het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Keus, zoals vermeld in de rapportage van 21 april 2008. De informatie van de psychosomatisch fysiotherapeut bevat geen nieuwe gegevens en bij het onderzoek van de KNO-arts zijn geen afwijkingen vastgesteld waaraan de klachten kunnen worden toegeschreven. De informatie van de chiropractor wijst volgens Keus niet overtuigend op geobjectiveerde somatische afwijkingen. De Raad ziet voorts in de door appellant in hoger beroep ingebrachte nadere medische informatie van het Spine & Joint Center van 10 september 2008, 22 december 2008 en 16 maart 2009 en van de fysiotherapeut van 4 maart 2009 geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de volledigheid van de onderzoeken en de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 16 april 2009 voldoende gemotiveerd aangegeven waarom hij hierin geen aanleiding ziet zijn standpunt te wijzigen. De door appellant in beroep overgelegde verklaringen van zijn (voormalige) werkgever, een collega en de partner van appellant leiden niet tot een ander oordeel. Ook hetgeen appellant in hoger beroep en ter zitting naar voren heeft gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. 4.5. De Raad is voorts van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een juist beeld hebben gehad van de aard en de zwaarte van het werk van appellant. 4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) E.M. de Bree. CVG