Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7965

Datum uitspraak2009-05-28
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2262 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag om vergoeding van de niet door zijn ziektekostenverzekering gedekte kosten van de behandeling van zijn prostaatklachten. De bij appellant aanwezige prostaatklachten berusten op een “benigne prostaat hypertrofie” (zijnde een prostaatvergroting) en dit betreft een leeftijdsgebonden en/of constitutioneel bepaalde aandoening betreft, waarvan volgens actuele medische wetenschappelijke inzichten een oorzakelijk verband met de vervolging niet kan worden gelegd.


Uitspraak

08/2262 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant] (Suriname) (hierna: appellant), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 28 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 maart 2008, kenmerk BZ 47377, JZ/R70/2008, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2009. Daar is appellant, zoals bericht, niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant, geboren in 1933, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In het verleden heeft verweerster aanvaard dat de bij appellant aanwezige psychische klachten, hart- en darmklachten in het vereiste verband staan met de door hem ondergane vervolging. In verband met de psychische klachten, hart- en darmklachten heeft verweerster aan appellant in 1989 een vergoeding voor niet-gedekte medische kosten verleend. 1.2. In juli 2007 heeft appellant bij verweerster een aanvraag ingediend om vergoeding van de niet door zijn ziektekostenverzekering gedekte kosten van de behandeling van zijn prostaatklachten. Bij besluit van 6 september 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor de gevraagde voorziening op de grond dat de prostaatklachten niet in verband staan met de ondergane vervolging, nu het hier een leeftijdsgebonden en/of constitutioneel bepaalde aandoening betreft. 1.3. In beroep heeft appellant het niet aanvaarden van de causaliteit van de prostaatklachten betwist. Zo heeft hij aangevoerd dat deze aandoening niet bij andere mannelijke familieleden voorkomt noch bij leeftijdsgenoten in zijn directe omgeving. Verder heeft appellant aangegeven dat hij om morele gronden aanspraak op de voorziening meent te kunnen maken. 2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt. 2.1. Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen zijn gebaseerd op de reeds aanwezige medische gegevens alsmede nader ontvangen informatie van de huisarts van appellant. Uit de adviezen komt naar voren dat de bij appellant aanwezige prostaatklachten berusten op een “benigne prostaat hypertrofie” (zijnde een prostaatvergroting) en dat dit een leeftijdsgebonden en/of constitutioneel bepaalde aandoening betreft, waarvan volgens actuele medische wetenschappelijke inzichten een oorzakelijk verband met de vervolging niet kan worden gelegd. 2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden medische gegevens heeft de Raad geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, ingenomen standpunt. 2.3. Ten aanzien van de in beroep aangevoerde grief dat appellant ook vanwege morele gronden in aanmerking voor de voorziening moet kunnen komen, overweegt de Raad dat in artikel 20 van de Wet is bepaald dat voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht, kosten welke noodzakelijkerwijs zijn gemaakt in verband met de uit de vervolging voortvloeiende ziekten. De Wet biedt behoudens het bepaalde in artikel 21a, tweede lid, geen mogelijkheid om van die bepaling af te wijken. De door appellant gevraagde voorziening behoort niet tot de voorzieningen waarop het tweede lid van artikel 21a van de Wet betrekking heeft. 3. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het ingestelde beroep van appellant ongegrond te worden verklaard. 4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2009. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) I. Mos. HD