Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI7997

Datum uitspraak2009-05-28
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2661 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toename klachten. Afwijzing aanvraag op gronden ontleend aan artikel 61, derde lid, van de Wet. De Raad ziet geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen, aangezien uit de stukken naar voren komt dat de aanvraag wel medisch inhoudelijk is beoordeeld als ware het een hernieuwde aanvraag. Het is niet gebleken dat appellante op grond van haar psychische klachten is aangewezen op uitbreiding van huishoudelijke hulp. De gevraagde uitbreiding houdt veeleer verband met de uit de MS voortvloeiende beperkingen. Huurbijdrage: er is geen sprake van een medische contra-indicatie voor verhuizing naar een goedkopere woning. Geen nader medisch onderzoek: er is voldoende recente informatie voorhanden om tot een zorgvuldige inhoudelijke beoordeling te komen.


Uitspraak

08/2661 WUBO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante] (hierna: appellante), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 28 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 31 maart 2008, kenmerk BZ 8207, JZ/E70/2008, ten aanzien van appellante genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2009. Daar is van de zijde van appellant, zoals bericht, niemand verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, is bij besluit van 29 april 1997 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Met betrekking tot de als een conversiesyndroom geduide krachtsvermindering en gevoelloosheid in de rechter lichaamshelft van appellante is een causaal verband met de oorlogsgebeurtenissen niet aanvaard. 1.2. In november 2006 heeft appellante bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om - onder meer - toekenning van voorzieningen voor huishoudelijke hulp en huurbijdrage. Vervolgens heeft verweerster bij besluit van 6 april 2007 aan appellante een vergoeding toegekend voor ten hoogste vier uren per week huishoudelijke hulp, maar is de gevraagde huurbijdrage afgewezen op de grond dat zij op grond van haar oorlogsinvaliditeit niet is aangewezen op deze voorziening. Daarbij is overwogen dat het eerder geduide conversiesyndroom, thans gediagnosticeerd als multiple sclerose (MS) niet samenhangt met het oorlogsgeweld. Het tegen het besluit van 6 april 2007 ingediende bezwaar heeft verweerster bij besluit van 31 juli 2007 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat niet meer dan vier uren per week huishoudelijke hulp kan worden toegekend nu niet is gebleken dat bij appellante op grond van de psychische oorlogsinvaliditeit sprake is van chaotisch gedrag en/of (zelf)verwaarlozing en de huurbijdrage niet kan worden toegewezen aangezien er geen contra-indicatie is voor het verhuizen naar een goedkopere woning. 1.3. In oktober 2007 heeft appellante (vanwege toegenomen klachten) zich wederom tot verweerster gewend, teneinde in aanmerking te komen voor uitbreiding van vergoeding van huishoudelijke hulp en een huurbijdrage. Die aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 28 december 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit op gronden ontleend aan artikel 61, derde lid, van de Wet. 2. Overwogen wordt als volgt. 2.1. De Raad ziet aanleiding zich ambtshalve uit te spreken over het karakter van het bestreden besluit. Hij overweegt daartoe als volgt. 2.1.1. Aan de onder 1.3 genoemde aanvraag heeft appellante ten grondslag gelegd een opgetreden verergering van haar gezondheidsklachten. Naar het oordeel van de Raad brengt dat met zich mee dat verweerster de aanvraag niet kan plaatsen in het kader van artikel 61, derde lid, van de Wet, maar dient te beoordelen als een hernieuwde aanvraag. De omstandigheid dat een (hernieuwde) aanvraag wordt ingediend relatief kort na een eerdere afwijzing, zoals in het onderhavige geval, maakt het voorgaande in beginsel niet anders. 2.1.2. In het voorgaande ziet de Raad evenwel geen aanleiding het thans bestreden besluit te vernietigen, aangezien uit de stukken naar voren komt dat de aanvraag wel medisch inhoudelijk is beoordeeld als ware het een hernieuwde aanvraag. De Raad zal het bestreden besluit dan ook aanmerken als een beslissing van verweerster op een hernieuwde aanvraag en beoordelen of deze beslissing in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt. 2.2. Op grond van de voorhanden medische gegevens is ook de Raad niet gebleken dat appellant op grond van haar psychische klachten is aangewezen op uitbreiding van huishoudelijke hulp aangezien ook nu niet is gebleken dat er bij haar sprake is van chaotisch gedrag en/of zelfverwaarlozing zoals ingevolge het door verweerster in dit kader gevoerde beleid is vereist voor meer dan 4 uur huishoudelijke hulp. De gevraagde uitbreiding van de huishoudelijke hulp houdt veeleer verband met de uit de MS voortvloeiende beperkingen. Ten aanzien van de gevraagde huurbijdrage is ook nu niet gebleken dat bij appellante sprake is van een medische contra-indicatie voor verhuizing naar een goedkopere woning. 2.3. Voor zover in beroep is aangevoerd dat verweerster ten onrechte geen medisch onderzoek heeft ingesteld overweegt de Raad dat gelet op de door appellante verstrekte informatie en de van de recenter aanvraag aanwezige medische gegevens, er voldoende gegevens voorhanden zijn om tot een zorgvuldige inhoudelijke beoordeling te kunnen komen. Verweerster heeft dan ook naar het oordeel van de Raad terecht geen aanleiding gezien appellante aan een nader medisch onderzoek te onderwerpen. 3. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard. 4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2009. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) I. Mos. HD