
Jurisprudentie
BI7998
Datum uitspraak2009-04-03
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 07/51, 07/71, 07/139, 07/140, 07/141, 07/142, 07/143, 07/144, 07/145, 07/146, 07/148 en 07/152.
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 07/51, 07/71, 07/139, 07/140, 07/141, 07/142, 07/143, 07/144, 07/145, 07/146, 07/148 en 07/152.
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het Bekostigingsbesluit biedt onvoldoende rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen en kan niet gelden als een bekostigingsbesluit zoals vereist ingevolge artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet.
Het op de eisen van rechtszekerheid berustende rechtsbeginsel dat wetgevende maatregelen in beginsel alleen voor de toekomst behoren te gelden brengt met zich, dat slechts bijzondere omstandigheden deze terugwerkende kracht kunnen rechtvaardigen. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden, dat de voorzieningen aan de Kerkbuurt per 12 april 2002 zijn voltooid en dat er op dat moment nog geen sprake was van een gewijzigd bestemmingsplan, onvoldoende zijn om aan te nemen dat het verlenen van terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 aan de verordening gerechtvaardigd is. De rechtszekerheid verzet zich daartegen nu het bij gebreke van voorzienbaarheid van de invoering met terugwerkende kracht mogelijk is, dat er verkopen van gebate panden hebben plaatsgevonden dan wel zouden kunnen plaatsvinden tussen 1 januari 2003 en 19 maart 2004 waarbij niet betrokken is dat er sprake zou zijn van een nog te verhalen baatbelasting. Ook voor zover aan de heffing terugwerkende kracht is verleend is de bij besluit van 1 maart 2004 vastgestelde Verordening Baatbelasting Kerkbuurt 2003 derhalve onverbindend.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: AWB 07/51, 07/71, 07/139, 07/140, 07/141, 07/142, 07/143, 07/144, 07/145, 07/146, 07/148 en 07/152.
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
Baanhoek Holding BV te Sliedrecht,
gemachtigde: [XXX] (07/51),
[partij 1], wonende te [adres],
gemachtigde: mr. R.G. Degenaar, advocaat te Gorinchem (07/71),
Van Wijngaarden Vastgoed B.V. te Sliedrecht (07/139),
[partij 2] en Zonen Schoen- en Lederhandel B.V. te Sliedrecht (07/140),
[partij 3], wonende te [adres] (07/141),
[partij 4], wonende te [adres] (07/142),
[partij 5], wonende te [adres] (07/143),
[partij 6], wonende te [adres] (07/144),
[partij 7], wonende te [adres] (07/145),
[partij 8], wonende te [adres] (07/146),
[partij 9] te [adres] (07/148),
Boekhandel/Drukkerij De Waard v.o.f. te Sliedrecht (07/152),
gemachtigde: mr. M.M. Franse (Fidelis Forma) te Tegelen,
allen tezamen verder te noemen: eisers.
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Sliedrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. van Griethuijsen, werkzaam bij de gemeente Sliedrecht.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluiten van 31 maart 2005 eisers ter zake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak [adres] een aanslag in de baatbelasting Kerkbuurt 2003 opgelegd.
Tegen deze besluiten hebben eisers allen tijdig bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij uitspraken van 13 december 2006 en 2 januari 2007 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten hebben eisers tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaken zijn op 17 juni 2008 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
De rechtbank heeft het onderzoek op grond van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) ter zitting geschorst in alle zaken, behoudens zaak 07/141.
De rechtbank heeft de zaken ter behandeling gevoegd en het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Awb heropend in zaak 07/141 en daarbij bepaald op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet.
De zaken zijn op 24 februari 2009 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld. De zaken 07/51, 07/71 en 07/141 zijn afzonderlijk behandeld en de overige zaken gevoegd.
De rechtbank zal de zaken verder weer gevoegd behandelen.
Ter zitting zijn verschenen:
[XXX], namens Baanhoek Holding B.[partij 1] met diens gemachtigde, [XXX], [partij 4], [partij 8], [XXX], [XXX], [XXX]
alsmede gemachtigde mr. M.M. Fransse.
Niet verschenen zijn: [partij 3], [XXX], [partij 5], [partij 6] en [partij 7].
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 222, eerste lid, van de Gemeentewet kan, ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Indien de aan de voorzieningen verbonden lasten ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de baatbelasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.
Ingevolge het tweede lid wordt, voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, door de raad besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald. Een besluit als bedoeld in de eerste volzin bevat een aanduiding van het gebied waarbinnen de gebate onroerende zaak is gelegen. Het besluit wordt bekend gemaakt overeenkomstig artikel 139.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening Baatbelasting Kerkbuurt 2003 (hierna: de Verordening) wordt, voor zover hier van belang, onder de naam 'Baatbelasting Kerkbuurt 2003' in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de dik zwarte omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 2003 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening omvatten de in het eerste lid bedoelde voorzieningen:
a. de aanleg lijnafwatering in de gehele Kerkbuurt;
b. de aanleg van hoogwaardig straatmeubilair, hoogwaardige lichtmasten en fietsenstallingen;
c. de bestrating van stoepen;
d. de verfraaiing van de entrees en pleinen door het gebruik van hoogwaardige materialen en constructies;
e. het leggen van kleinschalige gebakken klinkers;
f. de aanleg van sfeerverlichting, banieren, hanging baskets 2003, een speeltoestel en een elektriciteitskast geplaatst bij Kerkbuurt 77-79;
g. de aanschaf van een kunstvoorwerp aan de oostzijde van de Kerkbuurt;
h. de kosten verbonden aan de (her) opening van de Kerkbuurt.
2.2. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar - kort gezegd en voor zover hierna van belang - gesteld dat in het bekostigingsbesluit een bedrag van € 680.670,- (f. 1.500.000,-) wordt vermeld, te vermeerderen met eventuele extra voorzieningen op verzoek van de Winkeliersvereniging Sliedrecht. Het uiteindelijke bedrag dat is opgenomen in de baatbelasting bedraagt € 756.884,46 (f. 1.667.953,80), zijnde een vermeerdering van
€ 76.214,46 (f. 167.954,56). Dit laatste bedrag betreft kosten van extra voorzieningen die zijn tot stand gebracht op verzoek van de Winkeliersvereniging Sliedrecht. Voor de totstandkoming van dit bedrag is uitvoerig overleg geweest tussen de gemeente Sliedrecht en de winkeliersvereniging. Voorts meent verweerder dat bij de raadsvergadering van
1 maart 2004 terecht is besloten op grond van de Verordening Baatbelasting Kerkbuurt 2003 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 de baatbelasting te heffen, aangezien de voorzieningen aan de Kerkbuurt per 12 april 2002 zijn voltooid en omdat er op dat moment nog geen sprake was van een gewijzigd bestemmingsplan.
2.3. Eisers hebben zich - kort gezegd en voor zover hierna van belang- op het standpunt gesteld dat het bekostigingsbesluit is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien het bekostigingsbesluit een open einde kent. Verder heeft de gemeenteraad aan de verordening van 1 maart 2004 geen terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 kunnen verlenen.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende.
2.4.1. Zoals is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2005, nr. 39 704, BNB 2006/4, onderdeel 3.3.1, dient artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet aldus te worden uitgelegd dat voor elke in te voeren baatbelasting tevoren bij een bekostigingsbesluit moet zijn vastgesteld in welke mate de lasten, verbonden aan de voorzieningen waarop die baatbelasting betrekking heeft dat wil zeggen de voorzieningen waarbij de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaken zijn gebaat, zullen worden verhaald. Met de invoering van die bepaling heeft de wetgever bedoeld de rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen te waarborgen. Dit laatste brengt mee, aldus nog steeds voormeld arrest, dat het bekostigingsbesluit een vermelding moet bevatten van het te verhalen bedrag per (deel)gebied waarop de baatbelastingverordening betrekking zal hebben; dat kan hetzij door te vermelden welk (vast of maximum) percentage van de geraamde lasten verhaald zal worden, hetzij door te vermelden welk (vast of maximum) geldbedrag de gemeente in totaal of per onroerende zaak zal verhalen. In onderdeel 3.3.3 van voormeld arrest is vervolgens overwogen dat indien in het bekostigingsbesluit is vermeld welk (vast of maximum) percentage van de geraamde lasten zal worden verhaald, het besluit tenzij daarin aan het te verhalen percentage van de lasten een maximumbedrag (per onroerende zaak of in totaal) is verbonden tevens het bedrag van de geraamde lasten dient te vermelden; anders zou het besluit onvoldoende rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen bieden.
2.4.2. In het onderhavige geval heeft de raad van de gemeente Sliedrecht (hierna: de raad) op 26 maart 2001 een bekostigingsbesluit genomen (hierna: het Bekostigingsbesluit) waarin het volgende is besloten: `via de heffing van een baatbelasting zal f. 1.500.000,-- (euro 680.670) te vermeerderen met kosten van eventuele extra voorzieningen op verzoek van de Winkelierskring Sliedrecht van de voor rekening van de gemeente blijvende kosten van het tot stand brengen van voorzieningen in het Winkelgebied Kerkbuurt worden omgeslagen over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door de voorzieningen gebate onroerende zaken'. Het Bekostigingsbesluit vermeldt echter niets over het bedrag van de kosten van eventuele extra voorzieningen, en evenmin wordt aan het te verhalen bedrag van de lasten enig maximumbedrag verbonden. Het Bekostigingsbesluit biedt derhalve, gelet op het hiervoor onder 2.4.1. overwogene, onvoldoende rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen en kan niet gelden als een bekostigingsbesluit zoals vereist ingevolge artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet. Nu niet aan de eisen van dat artikellid is voldaan, mag geen baatbelasting worden geheven en is de bij besluit van 1 maart 2004 vastgestelde Verordening Baatbelasting Kerkbuurt 2003 in zoverre onverbindend.
2.4.3. Voorts overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 11, tweede lid, van de verordening de datum van heffing is bepaald op 1 januari 2003 en dat de heffing derhalve is ingevoerd met terugwerkende kracht, nu de raad de verordening bij besluit van 1 maart 2004 heeft vastgesteld en deze op 19 maart 2004 in werking is getreden. Het op de eisen van rechtszekerheid berustende rechtsbeginsel dat wetgevende maatregelen in beginsel alleen voor de toekomst behoren te gelden brengt met zich, dat slechts bijzondere omstandigheden deze terugwerkende kracht kunnen rechtvaardigen. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden, dat de voorzieningen aan de Kerkbuurt per 12 april 2002 zijn voltooid en dat er op dat moment nog geen sprake was van een gewijzigd bestemmingsplan, onvoldoende zijn om aan te nemen dat het verlenen van terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 aan de verordening gerechtvaardigd is. De rechtszekerheid verzet zich daartegen nu het bij gebreke van voorzienbaarheid van de invoering met terugwerkende kracht mogelijk is, dat er verkopen van gebate panden hebben plaatsgevonden dan wel zouden kunnen plaatsvinden tussen 1 januari 2003 en 19 maart 2004 waarbij niet betrokken is dat er sprake zou zijn van een nog te verhalen baatbelasting. Ook voor zover aan de heffing terugwerkende kracht is verleend is de bij besluit van 1 maart 2004 vastgestelde Verordening Baatbelasting Kerkbuurt 2003 derhalve onverbindend.
2.4.4. Gelet op het vorenoverwogene kunnen de aanslagen niet in stand blijven. Dientengevolge behoeven de overige tussen partijen nog in geschil zijnde vragen geen beantwoording meer. De beroepen zijn gegrond.
2.5. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient verweerder op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eisers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in de zaken 07/51 en 07/141, nu niet is gebleken dat eisers kosten hebben gemaakt die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking komen.
2.7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten welke eiser in zaak 07/71 in dit proces redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn begroot op € 483,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). Niet is de rechtbank gebleken dat eiser nog andere proceskosten heeft moeten maken.
2.8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten welke eisers in de zaken 07/139, 07/140, 07/142, 07/143, 07/144, 07/145, 07/146, 07/148 en 07/152 in dit proces redelijkerwijs hebben moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn begroot op € 1207,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322,- en factor 1 in verband met het gewicht van de zaak alsmede factor 1,5 in verband met 4 of meer samenhangende zaken). Niet is de rechtbank gebleken dat eisers nog andere proceskosten hebben moeten maken.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraken;
- vernietigt de aanslagen;
- beveelt dat de gemeente Sliedrecht aan eisers in de zaken 07/51, 07/139, 07/140, 07/148 en 07/152 de door hen betaalde griffierechten ten bedrage van elk € 281,- vergoedt;
- beveelt dat de gemeente Sliedrecht aan eisers in de zaken 07/71, 07/141, 07/142, 07/143, 07/144, 07/145 en 07/146 de door hen betaalde griffierechten ten bedrage van elk € 38,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten welke eiser in zaak 07/71 in verband met de behandeling van deze beroepszaak redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 483,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten welke eisers in de zaken 07/139, 07/140, 07/142, 07/143, 07/144, 07/145, 07/146, 07/148 en 07/152 in verband met de behandeling van deze beroepszaken redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1207,50,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de gemeente Sliedrecht aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de desbetreffende eisers moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mrs. M.A.C. Prins en J.P. Kruimel, leden, en door de voorzitter en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.