Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8014

Datum uitspraak2009-06-09
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 09/1512
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Last onder dwangsom ivm reclameborden langs de A9. De reclameborden die via een constructie aan de gevel zijn bevestigd, zijn aan te merken als bouwwerken. Er is geen bouwvergunningverleend en deze kan ook niet worden verleend omdat de gevelreclame niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft in redelijkheid een last onder dwangsom kunnen opleggen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: 09 / 1512 uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juni 2009 in de zaak van: H. van Zandbergen Holding B.V., gevestigd te Boesingheliede, verzoekster, gemachtigde: mr. Th.F. Roest, advocaat te Haarlem, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 maart 2009 heeft verweerder verzoekster gelast over te gaan tot verwijdering van de gevelreclame aan de achtergevel van het pand op het perceel [adres]. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 maart 2009 bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 mei 2009, alwaar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Buuren. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken 09/1513 en 09/1364. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 40, eerste lid, onder b, van de Woningwet, voor zover hier van belang, is het verboden een bouwwerk dat is gebouwd zonder een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, in stand te laten. Artikel 125 van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang. Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Op 31 mei 2007 heeft een gemeentelijk toezichthouder geconstateerd dat op voornoemd perceel gevelreclame is geplaatst die is aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet. Omdat hiervoor geen bouwvergunning is afgegeven en verzoekster als eigenaar van het pand de gevelreclame in stand laat, overtreedt verzoekster volgens verweerder het verbod van artikel 40, eerste lid, onder b, van de Woningwet. Teneinde deze strijdige situatie te beëindigen, heeft verweerder bij besluit van 9 november 2007 verzoekster gelast de gevelreclame binnen zes weken te verwijderen en daarbij bepaald dat verzoekster een dwangsom van € 2.500 verbeurt, indien zij aan de last geen gevolg geeft. 2.3 Bij een controle op 22 januari 2009 is verweerder gebleken dat verzoekster de gevelreclame niet heeft verwijderd. Verweerder heeft verzoekster daarom een nieuwe last onder dwangsom opgelegd, dit maal met een begunstigingstermijn van drie weken en een dwangsom van € 10.000,- ineens. 2.4 Verzoekster kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, bestaande in de schorsing van het besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar. 2.5 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de gevelreclame niet is aan te merken als bouwwerk en dat derhalve geen sprake kan zijn van overtreding van artikel 40 van de Woningwet. De voorzieningenrechter overweegt, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat de gevelreclame is aan te merken als bouwwerk indien het een constructie van enige omvang met een plaatsgebonden karakter betreft. De foto’s van verweerder laten zien dat de gevelreclame is geprojecteerd over de volledige breedte van het pand en dus een behoorlijke omvang heeft. Omdat deze foto’s van enige afstand zijn genomen, is niet duidelijk te zien hoe de reclame aan de gevel is bevestigd. Ter zitting is echter toegelicht dat het gaat om een metalen frame met daarin een reclamedoek. Het metalen frame wordt aan de muur bevestigd door het in beugels te drukken die met schroeven aan de muur zijn bevestigd. Gelet op deze toelichting gaat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit dat sprake is van een bouwwerk. Het vorenstaande brengt mee dat voor het aanbrengen van de gevelreclame een bouwvergunning vereist is. Deze is aan verzoeker niet verleend. 2.6 Nu ervan moet worden uitgegaan dat sprake is van een overtreding, was verweerder bevoegd om handhavend op te treden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie dient te worden afgezien. 2.7 Volgens verweerder bestaat er geen concreet uitzicht op legalisatie, omdat een aanvraag om bouwvergunning ter legalisatie van de gevelreclame zal worden geweigerd wegens strijd met de redelijke eisen van welstand. Verweerder verwijst hierbij naar het welstandsadvies van 12 juni 2008 van de welstandscommissie. Verzoeker stelt dat er een onjuiste toetsing aan de welstandsnota heeft plaatsgevonden, aangezien de welstandscommissie ervan uitgaat dat sprake is van een open landschappelijk gebied of polderlandschap. 2.8 De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. 2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat de welstandscommissie heeft getoetst aan de gebiedsgerichte welstandscriteria voor het gebeid 5A “Buurtschap Boesingheliede” alsmede aan de criteria voor reclame-uitingen, kleine plannen 7, van de gemeentelijke welstandsnota. Ten aanzien van de eerste criteria wordt overwogen dat het gebied direct grenst aan het buitengebied, waar het beleid gericht is op goed beheer en het tegengaan van verrommeling. Dergelijke grote reclame-uitingen zijn volgens de commissie een schoolvoorbeeld van verrommeling van het open landschap en daarom zeer ongewenst. Volgens de welstandscommissie wordt evenmin voldaan aan de criteria voor reclame-uitingen in geheel visueel verstedelijkt gebied, op grond waarvan onder meer geldt dat ‘beperkte reclame op of aan bedrijfsgebouwen is toegestaan’ en dat ‘reclame primair gericht is op de ontsluitingsweg van het gebouw’. De gevelreclame is, zo constateert de commissie, niet gericht op de ontsluitingsweg, maar op de verderop gelegen snelweg, en is voorts dermate groot en opvallend dat zij een zeer ernstige verstoring in de omgeving oplevert. 2.10 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de welstandscommissie de gevelreclame aldus beoordeeld aan de hand van de invloed daarvan op zowel de directe omgeving als op het open landschap waaraan de achterzijde van het bedrijfsgebouw, waarop de reclame is aangebracht, eveneens gelegen is. De conclusies van de commissie zijn duidelijk en goed onderbouwd. Verweerder heeft zich derhalve op dit advies kunnen baseren en zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat. 2.11 Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat de last niet aan haar kon worden opgelegd aangezien deze niet door haar kan worden uitgevoerd. Zij verhuurt het pand namelijk aan een derde, het bedrijf informatiezuil.com, die in het pand is gevestigd en op de achtergevel de bedrijfsnaam voert. De voorzieningenrechter overweegt dat als overtreder in de zin van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Een last onder dwangsom kan uitsluitend worden opgelegd aan de overtreder die het in zijn macht heeft de last uit te voeren. Nu artikel 40, eerste lid, onder b, van de Woningwet ook het in stand laten van een zonder bouwvergunning gebouwd bouwwerk verbiedt wordt ook het in stand laten door verzoekster, als eigenaar van het pand, door dit verbod bestreken. Dat de uitvoering van de aanschrijving zou kunnen leiden tot schadeclaims van de huurder jegens verzoekster, vormt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond om te stellen dat verweerder van de aanschrijving aan verzoekster had moeten afzien . 2.12 Tot slot heeft verzoekster een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Hiertoe heeft zij foto’s overgelegd, waaruit blijkt dat zich langs de A4 en de A9 een groot aantal reclameborden bevindt, waartegen door verweerder niet wordt opgetreden. Verweerder hier tegenin gebracht dat niet alle reclameborden tegelijk kunnen worden aangepakt, maar dat er projectmatig wordt opgetreden. Zo wordt thans in het gebied Boesingheliede handhavend opgetreden en zal het eerstvolgende project zich richten op het gebied Badhoevedorp. Ter onderbouwing van deze stelling heeft gemachtigde van verweerder ter zitting drie welstandsadviezen getoond die zien op reclameborden in Badhoevedorp en welke zijn aangevraagd in het kader van het legalisatieonderzoek dat aan handhaving vooraf gaat. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de stelling dat projectmatig wordt opgetreden tegen zonder bouwvergunning gebouwde reclameborden. Het standpunt dat van verzoekster dat verweerder niet optreedt tegen vergelijkbare reclame-uitingen wordt derhalve niet gevolgd. Gelet op de grote hoeveelheid aan reclameborden, acht de voorzieningenrechter het echter aangewezen dat verweerder met enige voortvarendheid te werk gaat, teneinde vermoedens van willekeurig optreden te voorkomen. 2.13 Gelet op het voorgaande kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet staande worden gehouden dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten verzoekster een last onder dwangsom op te leggen. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen. 2.14 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 9 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.