Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8022

Datum uitspraak2009-05-28
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3279 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststelling berekeningsbeslissing. Verweerster heeft bij besluit van 31 mei 2007 het voor appellant geldende uitkeringspercentage bepaald op 55. Op dit punt bevat het thans bestreden besluit derhalve geen nieuw of nader besluit. Het door appellant hiertegen ingediende bezwaar is door verweerster bij het thans bestreden besluit derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

08/3279 WUBO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant] (hierna: appellant), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 28 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 28 april 2008, kenmerk BZ 8212, JZ/L/80/2008, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1941, hierna: de Wet. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2009. Aldaar is appellant, naar tevoren schriftelijk was mede gedeeld, niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant is geboren [in] 1939 in het voormalige Nederlands-Indië. Bij besluit van verweerster van 10 april 1992 is appellant op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en is hem met ingang van 1 juni 1990 de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet toegekend en met ingang van 15 juli 1991, zijnde de dag van de eerste inkomstenderving, een periodieke uitkering op grond van de Wet. Deze periodieke uitkering is op verzoek van appellant bij besluit van 13 augustus 2003 per 1 juli 2003 ingetrokken en vervangen door de maximale toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet. Bij besluit van verweerster van 18 oktober 2004 is aan appellant op zijn verzoek wederom, ingaande 1 juli 2004, een periodieke uitkering toegekend. 1.1. Bij berekeningsbeslissing van 31 mei 2007, zoals toegelicht bij nader bericht van 29 mei 2007, is de aan appellant over het jaar 2005 toekomende periodieke uitkering definitief vastgesteld en is zijn uitkering over 2006 voorlopig herberekend. Hierbij is vastgesteld dat het uitkeringspercentage van de periodieke uitkering met ingang van 1 juli 2006, zijnde de maand waarin zijn echtgenote 65 jaar wordt, moet worden vastgesteld op 55 % van de voor hem vastgestelde grondslag. Bij op bezwaar genomen besluit van 27 november 2007 heeft verweerster dit uitkeringspercentage gehandhaafd. 1.2. Bij uitspraak van deze Raad van 25 september 2008, reg. nummer 07/7102 WUBO, heeft de Raad het namens appellant tegen laatstgenoemd besluit ingesteld beroep ongegrond verklaard. 1.3. Bij berekeningsbeslissing van 31 december 2007, zoals toegelicht bij schrijven van 28 december 2007, heeft verweerster de aan appellant over het jaar 2006 toekomende periodieke uitkering definitief vastgesteld. Daarbij is uitgegaan van een uitkerings-percentage van 55 ingaande 1 juli 2006 en vastgesteld dat over 2006 in totaal € 3.072,41 teveel is uitbetaald, welk bedrag zal worden teruggevorderd. Voorts heeft verweerster naar blijkt uit pagina 7 van de berekeningsbeslissing vastgesteld dat als gevolg van enige verlagingen en verrekening van eerder terugbetaalde bedragen in totaal een bedrag van € 2.012,67 aan invorderbare schuld resteert. 1.4. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft zich gekeerd tegen de door verweerster uitgevoerde berekening en hij kan zich, naar uit de door mr. A.C.M. Peperkamp, verbonden aan DAS rechtsbijstand, gegeven toelichting op dit bezwaar blijkt, met name niet verenigen met het door verweerster bij de berekening van de hem toe-komende uitkering gehanteerde uitkeringspercentage. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar voor zover gericht tegen het gehanteerde uitkerings-percentage niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. 2. Appellant kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. 3. De Raad overweegt als volgt. 3.1. Naar uit het vorenstaande blijkt heeft verweerster bij besluit van 31 mei 2007 het voor appellant geldende uitkeringspercentage bepaald op 55. Op dit punt bevat het thans bestreden besluit derhalve geen nieuw of nader besluit. Het door appellant hiertegen ingediende bezwaar is door verweerster bij het thans bestreden besluit derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. 3.2. Met betrekking tot de door verweerster tot stand gebrachte definitieve berekening overweegt de Raad dat hem, gelet op hetgeen namens appellant naar voren is gebracht, niet is gebleken van onjuistheden. 3.3. Dit betekent dat het beroep van appellant ongegrond verklaard moet worden. 4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2009. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) I. Mos. HD 28.04