Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8220

Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-06-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/4310 GEMWT
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het college heeft het gebruik van het perceel als parkeerterrein ten behoeve van een garagebedijrf ten onrechte gelegaliseerd door toepassing van vrijstelling als bedoeld in art. 352, vierde lid, van de Bouwverordening Voorschoten 1989. De weigering van het college om handhavend op te treden is in stand gelaten, omdat handhaving in dit stadium van de procedure onevenredig nadeel voor de belanghebbende met zich zou brengen in verhouding tot de daarmee te dienen belangen van eisers.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 1, enkelvoudige kamer Reg.nrs.: AWB 08/4310 GEMWT en 09/2169 VEROR UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) In het geding tussen [eiser 1] en [eiser 2]., wonende te [plaats], eisers, gemachtigde mr. D.G. Lasschuit en het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder. Derde partij: [A] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende. I PROCESVERLOOP Bij besluit van 18 april 2007 heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden ten aanzien van het perceel [adres 1] te [plaats] afgewezen. Bij besluit van 25 april 2008, verzonden op 7 mei 2008, heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Commissie bezwaarschriften gemeente Voorschoten (hierna: de commissie) van 4 maart 2008, het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 10 juni 2008, ingekomen bij de rechtbank op 11 juni 2008, beroep ingesteld, zaaknummer AWB 08/4310 GEMWT. Bij besluit van 2 maart 2009, verzonden 5 maart 2009, heeft verweerder belanghebbende vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 352, vierde lid, van de bouwverordening Voorschoten 1989 voor het gebruik van de percelen [adres 1 en 2] te [plaats] als parkeer-/opslagplaats. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 12 maart 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder. Partijen hebben ingevolge artikel 7:1a van de Awb ingestemd met rechtstreeks beroep. Het bezwaarschrift is door verweerder ter behandeling als beroepschrift doorgezonden en ingekomen bij de rechtbank op 13 maart 2009, zaaknummer AWB 09/2169 VEROR. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De derde partij heeft bij brief van 14 januari 2009 zijn zienswijze gegeven. De beroepen zijn op 14 mei 2009 gevoegd ter zitting behandeld. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.G. Lasschuit, advocaat te Noordwijk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B]. Namens belanghebbende is verschenen [C], bijgestaan door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht. II OVERWEGINGEN Bij brief van 13 september 2006 hebben eisers verweerder verzocht handhavend op te treden tegen het in strijd met het geldende bestemmingsplan bestaande gebruik van het perceel [adres 1] als parkeerplaats ten behoeve van een garagebedrijf. Voorheen waren op het perceel een woonhuis en een garage aanwezig. In het bestreden besluit van 25 april 2008 is overwogen dat er concreet zicht op legalisering bestaat door middel van een vrijstelling ex artikel 352, vierde lid, van de bouwverordening. De realisering van het parkeerterrein levert geen ingrijpende en onomkeerbare inbreuk op de ter plaatse geldende bestemming op, omdat binnen de bestemming ook verharding van het terrein voor stalling van boten en het parkeren van auto's is toegestaan en de verharding eenvoudig en snel te verwijderen is. De commissie is van mening dat ernstig moet worden betwijfeld of met toepassing van artikel 352, vierde lid, van de bouwverordening Voorschoten 1989 vrijstelling kan worden verleend. Het realiseren van een parkeerterrein ten behoeve van het auto-/garagebedrijf doet afbreuk aan de bestemming Jachthaven en komt in feite neer op een wijziging van de bestemming, die volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) alleen na verlening van een verklaring van geen bezwaar kan worden bewerkstelligd. Er is volgens de commissie dan ook geen concreet zicht op legalisering. Voorts is, gelet op de aard en ernst van de inbreuk op het vigerende bestemmingsplan, geen sprake van bijzondere omstandigheden, aldus de commissie. In het bestreden besluit van 2 maart 2009 heeft verweerder overwogen dat vrijstelling op grond van artikel 352, vierde lid, van de bouwverordening uitsluitend mogelijk is wanneer het gewenste gebruik geen ingrijpende en onomkeerbare inbreuk op de bestemming betekent. Daarnaast is overwogen dat de verharding van het perceel uit klinkers bestaat, die eenvoudig wegneembaar zijn. Er bestaat in de visie van verweerder ruimtelijk geen bezwaar tegen het gebruik van de gronden als parkeerplaats, omdat binnen de vigerende bestemming onder meer is voorzien in het bergen van pleziervaartuigen. De ruimtelijke impact van het bergen van auto's is hiermee vergelijkbaar volgens verweerder. Eisers hebben gesteld dat het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 352 van de modelbouwverordening 1965 in strijd is met de systematiek van de WRO. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijzen zij naar een besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) van 14 juni 2005 en naar het advies van de commissie. Nu er ook geen andere vrijstellingsmogelijkheden zijn, is volgens eisers geen sprake van concreet zicht op legalisering en dient verweerder het vigerende bestemmingsplan te handhaven. Voorts wijzen eisers erop dat GS het bestemmingsplan "Vliet-Hofweg" niet hebben goedgekeurd en dat de bestemming "Jachtwerf" volgens GS moet worden gehandhaafd. Verweerder heeft naar de mening van eisers geen juiste belangenafweging gemaakt. Eisers wonen aan de [straat] en wensen een toename van bedrijvigheid en van het aantal verkeersbewegingen zoveel mogelijk te voorkomen. Tenslotte bestrijden eisers dat handhaving van het bestemmingsplan onevenredig zou zijn tot het daarmee te dienen belang. In het verweerschrift is gesteld dat het oordeel van GS dat geen gebruik gemaakt mocht worden van artikel 352, vierde lid, van de bouwverordening betrekking had op het veranderen van bedrijfswoningen naar burgerwoningen, hetgeen in tegenstelling tot het gebruik van het parkeerterrein, een ingrijpende en onomkeerbare inbreuk betekende. Indien de gemeente gekozen had voor een vrijstellingsprocedure ex artikel 19, eerste lid, van de WRO hadden GS naar alle waarschijnlijkheid de benodigde verklaring van geen bezwaar verleend, aldus verweerder. Alvorens de panden op de percelen [adres 1 en 2] werden gesloopt werden aldaar auto's rijklaar gemaakt en gestald, zodat reeds de nodige verkeersbewegingen plaatsvonden. De rechtbank overweegt als volgt. Ter plaatse geldt de partiële herziening uitbreidingsplan in onderdelen "Hofweg". Aan de in geding zijnde gronden is de bestemming "Jachtwerf"gegeven. In artikel 7 van bij dit plan behorende bebouwingsvoorschriften is bepaald dat op gronden met deze bestemming alleen gebouwen, in het bijzonder geschikt en ingericht voor het bouwen, verhuren, onderhouden en bergen van pleziervaartuigen, met daarbij behorende bijgebouwen - waaronder één clubhuis - en andere daarbij behorende bouwwerken mogen worden gebouwd. In artikel 352, eerste lid, van de bouwverordening Voorschoten 1989, dat ten tijde van het bestreden besluit nog geldig was, is bepaald dat zolang bij een bestemmingsplan, totstand-gekomen als uitbreidingsplan of als voorschriften ex artikel 43 van de Woningwet 1901, hetzij voor, hetzij na inwerkingtreding van de WRO geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen of voorschriften begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de WRO heeft plaatsgevonden, het verboden is die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dit plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt. Op grond van het vierde lid van artikel 352 kan van het eerste lid vrijstelling worden verleend. De gemeenteraad heeft op 25 november 2004 het bestemmingsplan "Vliet-Hofweg" vastgesteld, waarin de desbetreffende gronden zijn aangewezen voor de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Op 14 juni 2005 hebben GS goedkeuring onthouden aan dit bestemmingsplan wegens strijd met kernpunt 36 van het streekplan Zuid-Holland West, dat erin voorziet dat de tracé's voor de N11-west ruimtelijk gevrijwaard dienen te worden. De voorschriften die bij het plan behoren, bevatten geen bepalingen omtrent het gebruik van de in het plan begrepen percelen. Niet in geschil is dat de geldende bestemming "Jachtwerf" voorheen was verwezenlijkt. Derhalve is in dit geval artikel 352, eerste lid, van de Bouwverordening Voorschoten 1989 van toepassing. Vaststaat dat het terrein wordt gebruikt op een wijze die niet in overeenstemming is met de geldende bestemming "Jachtwerf", te weten als opslag voor auto's. De stelling van eisers dat het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 352 van de modelbouwverordening 1965 in strijd is met de systematiek van de WRO vindt geen steun in de jurisprudentie van de Afdeling. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval in redelijkheid geen vrijstelling als bedoeld in artikel 352, vierde lid, van de bouwverordening Voorschoten 1989 heeft kunnen verlenen. GS hebben aan het bestemmingsplan "Vliet-Hofweg", dat aan de onderhavige gronden een bedrijfsbestemming toekende, immers goedkeuring onthouden. Gelet op hetgeen gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard, dient er nog altijd rekening mee gehouden te worden dat de in geding zijnde gronden in de toekomst dienst gaan doen als verkeersplein. Derhalve staat naar het oordeel van de rechtbank - anders dan verweerder heeft gesteld - onvoldoende vast dat GS in het kader van een procedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO ten behoeve van het gebruik van het in geding zijnde perceel als opslagplaats voor auto's een verklaring van geen bezwaar zouden hebben verleend. Het bestreden besluit van 2 maart 2009 is dan ook in strijd met artikel 352, vierde lid, van de bouwverordening Voorschoten 1989 genomen en moet om die reden worden vernietigd. Het tegen dit besluit gerichte beroep, zaaknummer AWB 09/2169 VEROR, is derhalve gegrond. Nu gebleken is dat voor het gebruik van het perceel ten onrechte vrijstelling is verleend, was verweerder bevoegd handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Het belang van eisers is gelegen in de door hen gestelde overlast van het in de nabijheid van hun woningen gelegen parkeerterrein. Het betreft daarbij geluidsoverlast van de op het terrein geparkeerde auto's en het zicht op de auto's vanuit hun woningen. Ter zitting heeft [eiser 1] daar nog aan toegevoegd dat de Hofweg vaak wordt geblokkeerd door vrachtwagens die het bedrijf van belanghebbende bezoeken waardoor hij moet wachten alvorens de Hofweg in te kunnen rijden. Deze eiser heeft het terrein destijds aan belanghebbende verkocht, maar hij heeft ter zitting gesteld dat er naar toenmalige bedoeling een verkoopkantoor zou komen, maar geen opslag van auto's. Van de zijde van belanghebbende is er op gewezen dat ontruiming van het terrein tot problemen zal leiden voor de bedrijfsvoering, aangezien er geen ander terrein voor de opslag beschikbaar is. Het terrein is naar zeggen van belanghebbende wel aangekocht om reden van opslag van auto's. Mede in aanmerking genomen dat niet kan worden uitgesloten dat langs andere weg ontheffing dan wel vrijstelling ten behoeve van het gebruik van het terrein als opslagplaats voor auto's kan worden verleend, is de rechtbank van oordeel dat handhavend optreden in dit stadium onevenredig nadeel voor belanghebbende met zich zou brengen in verhouding tot de daarmee te dienen belangen van eisers. De rechtbank stelt vast dat de (bedrijfs-)belangen van belanghebbende groot zijn, terwijl niet direct valt in te zien dat eisers door de auto-opslag beduidende, althans onaanvaardbare, overlast ondervinden. Immers bevindt de woning van [eiser 2] zich op enige afstand van het parkeerterrein en is zijn woning met de zijkant daarvan naar dat terrein gelegen. Wel ligt de erfgrens van zijn tuin in de directe nabijheid van het terrein. De woning van [eiser 1] bevindt zich op nog ruimere afstand van het parkeerterrein en tussen dat terrein en de woning bevindt zich bovendien nog de woning van [eiser 2]. Voor beide woningen geldt dat zij liggen aan de [straat] die geen doorgaande route is maar even verderop doodloopt. Eisers behoeven daarom naar het voorkomt niet te vrezen voor overlast van betekenis door verplaatsingen van auto's van en naar het parkeerterrein. Belanghebbende heeft overigens gesteld dat, nu het gaat om een opslag van auto's, er betrekkelijk weinig verkeersbewegingen van en naar het terrein zullen plaatsvinden. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden in redelijkheid kon afwijzen. Het beroep gericht tegen het besluit van 25 april 2008 is ongegrond. Verweerder wordt in de door eisers in zaaknummer AWB 09/2169 VEROR gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend. III BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 25 april 2008 ongegrond; verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 2 maart 2009 gegrond; vernietigt het bestreden besluit van 2 maart 2009; bepaalt dat de gemeente Voorschoten aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 150,-, vergoedt; veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag de gemeente Voorschoten aan eisers moet vergoeden. Aldus vastgesteld door mr. A.C.M. van Wesenbeeck, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers. Uitgesproken in het openbaar: 10 juni 2009 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.