Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8259

Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-06-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/306 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering ziekengeld, omdat appellant geschikt geacht werd om zijn arbeid te verrichten. Door verschillende specialisten onderzoek naar de lichamelijke klachten verricht en waarvoor geen somatische oorzaak is gevonden, waardoor het niet zinvol is om wederom informatie op te vragen. De bezwaarverzekeringsarts beschikte over voldoende informatie omtrent de psychische klachten waardoor het niet nader informeren bij de behandelende sector niet onzorgvuldig kan worden geacht.


Uitspraak

08/306 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 november 2007, 06/9015 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door S.N. Westmaas. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als schoonmaker in WSW-verband, is in september 2003 voor zijn werk uitgevallen. Per einde wachttijd op 9 september 2004 is hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO) geweigerd op de grond dat appellant in staat moet worden geacht om zijn werk als schoonmaker in WSW-verband te verrichten. Vanaf eind februari 2005 heeft appellant tevergeefs getracht voor een aantal uren per week in zijn werk te hervatten. Met ingang van 11 maart 2005 is appellant ziek gemeld. Per 1 juli 2006 is het dienstverband met zijn werkgever beëindigd. 1.2. Bij bestreden besluit van 17 oktober 2006 heeft het Uwv het besluit van 7 september 2006 gehandhaafd, waarbij appellant met ingang van 11 september 2006 geen ziekengeld meer is toegekend, omdat hij in de zin van de Ziektewet (ZW) geschikt geacht werd om zijn arbeid te verrichten. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 2. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat, omdat de bezwaarverzekeringsarts over onvoldoende informatie beschikte aangezien geen inlichtingen zijn opgevraagd bij de behandelend psychiater noch bij appellant een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek is verricht. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant een rapport ingebracht van de psychiater, R.W. Jessurun, van 29 mei 2007. Ook blijft appellant erbij dat zijn lichamelijke klachten door het Uwv zijn onderschat en dat die klachten steeds erger worden. Daartoe verwijst hij naar een brief van de neuroloog, J.L.A. Eekhof, van 25 juni 2007 en naar een brief van zijn huisarts van 16 juli 2007 alsmede naar een brief van Fatima El Idrissi van Dunya Zorg en Welzijn van 20 maart 2009. 3. De Raad overweegt als volgt. 3.1. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. 3.2. De verzekeringsarts heeft appellant op 7 september 2006 onderzocht en geconcludeerd dat appellant weinig tot geen beperkingen had en er geen objectiveerbare verklaring is te geven voor de pijn in zijn hele lichaam. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant vervolgens aan de hand van de door appellant aangegeven bezwaren opnieuw onderzocht. Blijkens de anamnese heeft appellant aangegeven problemen te hebben met het lopen, pijn in zijn hele lichaam te hebben alsmede te lijden aan depressies. Voor die depressies was appellant onder behandeling bij de psychiater De Wolf waar hij één keer per maand kwam en van wie hij medicijnen kreeg voorgeschreven. De bezwaarverzekeringsarts heeft de psychische status van appellant beoordeeld en vond geen aanwijzingen voor evidentie psychopathologie. Zij is tot de conclusie gekomen dat er geen medische argumenten zijn om van het oordeel van de verzekeringsarts af te wijken. Met betrekking tot het bezwaar van appellant dat de verzekeringsarts geen medische informatie heeft ingewonnen, was de bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat uit het dossier blijkt dat reeds door verschillende specialisten onderzoek naar de lichamelijke klachten van appellant was verricht en waarvoor geen somatische oorzaak is gevonden, waardoor zij het niet zinvol achtte om wederom informatie op te vragen. 3.3. Op grond van de zich in het dossier bevindende medische onderzoeken en informatie alsmede het door de bezwaarverzekeringsarts verrichte onderzoek van 11 oktober 2006 is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts over voldoende informatie omtrent de psychische klachten van appellant beschikte waardoor het niet nader informeren bij de behandelende sector niet onzorgvuldig kan worden geacht. Het in hoger beroep ingebrachte rapport van de psychiater Jessurun, dat op 29 mei 2007 is uitgebracht ten behoeve van de Immigratie- en Naturalisatiedienst maakt dat niet anders nu in dat rapport eveneens wordt geconcludeerd dat appellant lijdt aan een depressieve stoornis, recidiverend ernstig zonder psychotische kenmerken, en dat rapport geen gegevens bevat over appellants gezondheidstoestand op de datum hier in geding. 3.4. Wat betreft de lichamelijke klachten kan aan de door appellant ingebrachte stukken niet die betekenis worden toegekend die appellant eraan gehecht wil zien. In de brief van de neuroloog Eekhof worden de klachten van appellant met betrekking tot het moeilijke lopen vermeld die reeds bekend waren bij de bezwaarverzekeringsarts. Daar komt bij dat de brief van Eekhof eveneens niet ziet op de datum hier in geding, 11 september 2006. De door de huisarts van appellant vermelde diabetesklachten waren ten tijde hier in geding ook reeds bekend. 3.5. Ten aanzien van de brief van Fatima El Idrissi van Dunya Zorg en Welzijn overweegt de Raad dat ook deze brief - die ziet op een aanvraag ingediend bij het Centrum Indicatiestelling - appellant niet kan baten nu allereerst niet bekend is wie de ondertekenaar is en ook overigens deze brief geen betrekking heeft op de datum hier in geding. 4. Vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet kan slagen en het bestreden besluit in stand moet worden gelaten. 5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) A.L. de Gier. JL