Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8311

Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-06-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 09 / 418 en AWB 09 / 530
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op grond van de opstelling van de werkgever en de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter is geoordeeld dat geen sprake is van subjectieve dringendheid als vereist voor verwijtbare werkloosheid. De werkgever heeft namelijk geen ontslag op staande voet gegeven en heeft zich in het ontbindingsverzoek evenmin op dringende redenen beroepen. Er is geen reden om aan die opstelling van de werkgever voorbij te gaan, nu er geen aanwijzingen zijn dat deze het oogmerk had om verzoeker voor een WW-uitkering in aanmerking te laten komen en evenmin achteraf feiten of omstandigheden aan het licht zijn gekomen die, waren zij de werkgever bekend geweest, aanleiding zouden hebben gevormd om ontslag op staande voet te geven. Hoewel de kantonrechter zich niet expliciet heeft uitgelaten over dringende redenen, moet uit zijn beschikking worden afgeleid dat hij van oordeel is dat daarvan geen sprake is, nu enkel in geval dat het verzoek wordt ingewilligd wegens verandering in de omstandigheden de kantonrechter ingevolge het achtste lid van artikel 7:685 van het BW bevoegd is om een vergoeding toe te kennen. Het Uwv heeft derhalve ten onrechte verwijtbare werkloosheid aanwezig geacht.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector bestuursrecht Procedurenummer: AWB 09 / 418 en 09 / 530 Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toepassing van artikel 8:86 van de Awb inzake [naam verzoeker] te [woonplaats verzoeker], verzoeker, gemachtigde mr. [naam gemachtigde verzoeker] tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder. 1. Procesverloop 1.1. Bij primair besluit van 29 januari 2009 heeft verweerder verzoeker ingaande 1 november 2008 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) geweigerd. 1.2. Bij schrijven van 24 maart 2009 heeft verzoeker zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb. 1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoekers gemachtigde gezonden. 1.4. Verweerder heeft op 16 april 2009 het bezwaar tegen het besluit van 29 januari 2009 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit op bezwaar (het bestreden besluit) heeft verzoeker beroep ingesteld. 1.5. Het verzoek is behandeld ter zitting van 3 juni 2009, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. [naam gemachtigde verzoeker] als zijn raadsman. Verweerder is verschenen bij gemachtigde [naam gemachtigde verweerder]. 2. Overwegingen 2.1. Op 13 november 2007 heeft de FIOD-ECD een inval gedaan bij het [naam werkgever verzoeker] Weert waar verzoeker werkzaam was als Relatiemanager MKB. Daarbij is verzoeker als verdachte in een onderzoek rond vastgoedtransacties aangehouden en in verzekering gesteld. Aansluitend is verzoeker door werkgever [naam werkgever verzoeker] (verder te noemen: werkgever) geschorst. Vervolgens is verzoeker geïnterviewd door de afdeling [naam afdeling werkgever verzoeker] van werkgever. Bij brief van 1 februari 2008 heeft de werkgever aan verzoeker laten weten dat het vertrouwen in hem was komen te vervallen omdat uit het onderzoek van [naam afdeling werkgever verzoeker] is gebleken dat hij geen melding heeft gemaakt van voor de werkgever uiterst relevante informatie en dat daarom eerstdaags een ontbindingsverzoek zal worden ingediend om de arbeidsovereenkomst met hem te beëindigen. Bij verzoekschrift van 15 februari 2008 heeft de werkgever aan de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden. Tegen dat verzoek is namens verzoeker schriftelijk verweer gevoerd. 2.2. Bij beschikking van de kantonrechter d.d. 9 april 2008 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 15 april 2008. In de beschikking heeft de kanton¬rechter overwogen dat verzoeker heeft geweigerd om aan [naam afdeling werkgever verzoeker] inzicht te geven in de verklaring die hij aan de FIOD-ECD heeft afgelegd en voorts dat uit het onderzoek van [naam afdeling werkgever verzoeker] is gebleken dat verzoeker een privé-belegging is aangegaan met een relatie van de werkgever en heeft nagelaten de ontvangen beleggingswinst te melden in strijd met de bij hem bekende Algemene Gedragscode [naam werkgever verzoeker] Nederland. De kantonrechter heeft als zijn oordeel uitgesproken dat verzoeker daarmee heeft gehandeld in strijd met goed werknemerschap. Door in strijd met de Algemene Gedragscode [naam werkgever verzoeker] Nederland te handelen, heeft verzoeker het vertrouwen van werkgever geschonden. Daarmee is ook een gewichtige reden aanwezig voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zo oordeelde de kantonrechter. Verder heeft de kanton¬rechter geoordeeld dat het feit dat werkgever ontbinding van de arbeidsovereenkomst wenst, primair en in de eerste plaats aan verzoekers eigen verwijtbare handelen is toe te rekenen. Niettemin heeft de kanton¬rechter, gelet op het salaris van verzoeker, diens lange dienst¬verband en gevorderde leeftijd en het verloren gaan van de mogelijkheid van prepensionering, een sterk in voor verzoeker negatieve zin gecorrigeerde vergoeding van EUR 35.000,00 bruto ten laste van de werkgever aan verzoeker toegekend. 2.3. Op 17 november 2008 heeft verzoeker bij verweerder een uitkering ingevolge de WW aangevraagd. Bij het primaire besluit van 29 januari 2009 heeft verweerder dat verzoek afgewezen, daarbij overwegend dat verzoeker had kunnen weten dat zijn gedrag een dringende reden voor ontslag is, waardoor hij verwijtbaar werkloos is geworden. 2.4. In bezwaar tegen dit besluit heeft verzoeker aangevoerd dat de kantonrechter door de toekenning van een vergoeding heeft aangenomen dat er geen sprake is van een dringende reden, vereist voor het ontslag op staande voet, maar van gewijzigde omstandig¬heden die een ontbinding rechtvaardigt met toekenning van een vergoeding. Artikel 685, achtste lid, boek 7 van het Burgerlijk Wetboek houdt in dat een vergoeding niet wordt toegekend als de kantonrechter een dringende reden heeft aangenomen. 2.5. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2.6. In beroep is door verzoeker aangevoerd dat het besluit is genomen in strijd met de wet en/of een of meerdere beginselen van behoorlijk bestuur en met name het beginsel dat het besluit op een zorgvuldige wijze moet zijn voorbereid. Voorts heeft verzoeker in hoofdzaak betoogd dat er voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [naam werkgever verzoeker] en verzoeker geen dringende reden was, vereist voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Aan de omstandigheid dat de kantonrechter bij diens beschikking aan verzoeker een vergoeding heeft toegekend heeft verzoeker de conclusie verbonden dat de kantonrechter van oordeel is dat geen dringende reden aanwezig, nu zodanige vergoeding alleen kan worden toegekend als zich een dringende reden voordoet. Voorts is namens verzoeker uiteengezet dat zijn inziens van laakbaar gedrag jegens de werkgever geen sprake is geweest. 2.7. In het verweerschrift heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht en gesteld dat de besluitvorming is gebaseerd op de beschikking van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag liggende stukken. Verweerder heeft in dat verband verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 februari 2009 (LJN:BH2388) waarin de rechtbank zich ook met betrekking tot een verwijtbare werkloosheid heeft gebaseerd op de beschikking van de kantonrechter. De CRvB heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het oordeel van de voorzieningenrechter 2.8. Artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb bepaalt dat indien een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist, voordat de zitting heeft plaatsgevonden, de verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld beroep bij de rechtbank in te stellen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt in dat geval gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, inzien het verzoek wordt gedaan tijdens beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. 2.9. In artikel 24, eerste lid, onder a van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. In het tweede lid, onder a, is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. In artikel 27, eerste lid, van de WW is bepaald dat indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a opgelegd, niet is nagekomen, het UWV de uitkering blijvend weigert, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. 2.10. In artikel 7:678, eerste lid, van het BW is bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 677, eerste lid, worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voort¬duren. In het tweede lid van artikel 7:678 van het BW zijn omstandigheden geschetst wanneer onder andere dringende redenen aanwezig geacht kunnen worden. In het tweede lid van artikel 7:678 van het BW wordt een niet limitatieve opsomming gegeven van criteria die een dringende reden voor ontslag opleveren. Artikel 7:685 luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “1. Ieder der partijen is te allen tijde bevoegd zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. Elk beding waarbij deze bevoegdheid wordt uitgesloten of beperkt, is nietig. De kantonrechter kan het verzoek slechts inwilligen indien hij zich ervan heeft vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 647, 648, 670 en 670a of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. 2. Als gewichtige redenen worden beschouwd omstandigheden die een dringende reden als bedoeld in artikel 677 lid 1 zouden hebben opgeleverd indien de arbeidsovereenkomst deswege onverwijld opgezegd zou zijn, alsook veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. (…) 8. Indien de rechter het verzoek inwilligt wegens veranderingen in de omstandigheden kan hij, zo hem dat met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt, aan een van de partijen ten laste van de wederpartij een vergoeding toekennen; hij kan toestaan dat de vergoeding op door hem te bepalen wijze in termijnen wordt betaald (…)” 2.11. Gelet op hetgeen bij overweging 1.4. is vermeld en op artikel 8:81, vijfde lid van de Awb, zal het verzoek om een voor¬lopige voorziening hangende bezwaar worden aangemerkt als een verzoek hangende beroep. 2.12. De voorzieningenrechter is tevens van oordeel dat zich de in artikel 8:86, eerste lid van de Awb bedoelde situatie voordoet waarin onmiddellijk uitspraak kan worden gedaan in de hoofdzaak. 2.13. Gezien de aangevoerde beroepsgronden ligt nu de vraag voor of er, zoals verweer¬der aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, voor de beëindiging van de arbeids¬overeenkomst dringende redenen aanwezig waren. 2.13.1. Door het verwijtbaarheidscriterium van artikel 24, tweede lid onder a, van de WW recht¬streeks te koppelen aan de arbeidsrechtelijke dringende reden als omschreven in artikel 678 van boek 7 van het BW, heeft de wetgever een zeer strikte maatstaf gesteld. In navolging van uitspraken van de CRvB van 18 februari 2009 over de reikwijdte van dit criterium, is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij de hantering daarvan alle elementen die in de rechtspraak van de burgerlijke rechter een rol spelen, dienen te worden betrokken. Daartoe behoort het vereiste dat de desbetreffende gedraging van de werknemer, in de gegeven omstandigheden, door de werk¬gever als dringende reden om de arbeids¬overeenkomst onverwijld op te zeggen, mocht worden ervaren (de zogeheten subjectieve dringendheid). 2.13.2. In dit geval heeft de werkgever in de gedragingen van verzoeker geen grond gezien voor onverwijld ontslag maar heeft hij wel, zonder zich op dringende redenen te beroepen, aan de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst wegens het verlies van vertrouwen “op korte termijn’ te ontbinden. Hoewel de gekozen ontslagroute niet door¬slaggevend is, vormt deze aanpak van de werkgever een sterke aanwijzing dat van subjec¬tieve dringendheid als eerder bedoeld geen sprake is. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat hij geen reden ziet om aan de opstelling van de werkgever op dit punt voorbij te gaan, nu er geen aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat hij heeft afgezien van ontslag op staande voet of het zich beroepen op dringende redenen, met het oogmerk om verzoeker voor een WW-uitkering in aanmerking te laten komen. Evenmin acht de voorzieningenrechter sprake van een situatie dat achteraf feiten of omstandigheden aan het licht zijn gekomen die, waren zij de werkgever bekend geweest, aanleiding zouden hebben gevormd om ontslag op staande voet te geven. 2.13.3. Hoewel de kantonrechter zich niet expliciet heeft uitgelaten over dringende redenen, moet uit zijn beschikking worden afgeleid dat hij van oordeel is dat daarvan geen sprake is. Immers enkel in geval dat het verzoek wordt ingewilligd wegens verandering in de omstandigheden is de kantonrechter ingevolge het achtste lid van artikel 7:685 van het BW bevoegd om een vergoeding toe te kennen, zoals hij gedaan heeft. Gelet op de systematiek van artikel 7:685 in samenhang met de artikelen 7:677 en 7:678 van het BW, moet het uitgesloten worden geacht dat in geval dat de ontbinding is gebaseerd op verandering in de omstandigheden, de gedragingen die daartoe hebben geleid tevens zijn aan te merken als dringende redenen. Nu de kantonrechter zich heeft gebaseerd op een uitvoerig verzoekschrift waartegen inhoudelijk en gedocumenteerd verweer is gevoerd, acht de voorzieningenrechter het geboden zich bij het oordeel van de kantonrechter aan te sluiten. 2.14. Uit het onder 2.13.2. en 2.13.3 overwogene volgt reeds dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van dringende redenen die leiden tot verwijtbare werk¬loos¬heid in de zin van artikel 24, tweede lid onder a, van de WW. De voorzieningenrechter hoeft derhalve niet verder in te gaan op de omstandigheden die aan het ontbindingsverzoek van de werkgever voorafgegaan zijn. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 2.15. Tevens ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verweerder aan verzoeker binnen twee weken een voorschot op grond van de WW verstrekt tot het moment dat een nieuw besluit op bezwaar is genomen. 2.16. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 3 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; treft een voorlopige voorziening in die zin dat verweerder binnen twee weken aan verzoeker een voorschot op grond van de WW verstrekt tot het moment dat een nieuw besluit op bezwaar is genomen; veroordeelt verweerder in de kosten van de procedures bij de rechtbank, aan de zijde van verzoeker begroot op EUR 966,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te vergoeden aan verzoeker door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan verzoeker de door of namens hem betaalde griffierechten ten bedrage van EUR 80,00 volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2009. w.g. J.J.M. Roeters, griffier w.g. mr. Th.M. Schelfhout, voorzieningenrechter Voor eensluidend afschrift: de griffier, verzonden op: 10 juni 2009. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.