
Jurisprudentie
BI8317
Datum uitspraak2009-06-16
Datum gepubliceerd2009-06-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers811307-07 [P]
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers811307-07 [P]
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op 16 juni 2009 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in deze zaak
. Het betreft een zaak waarin verdachte twee personen heeft opgelicht. Hij heeft door een samenweefsels van verdichtsels die personen bewogen tot afgifte van geld.
Hij heeft overeenkomsten met die mensen gesloten en daarbij hoge percentages in het vooruitzicht gesteld, die hij uiteindelijk niet waar heeft kunnen maken.
Ten tijde van het aangaan van die overeenkomsten wist verdachte dat hij de beloofde percentages niet zou kunnen behalen.
. Het betreft een zaak waarin verdachte twee personen heeft opgelicht. Hij heeft door een samenweefsels van verdichtsels die personen bewogen tot afgifte van geld.
Hij heeft overeenkomsten met die mensen gesloten en daarbij hoge percentages in het vooruitzicht gesteld, die hij uiteindelijk niet waar heeft kunnen maken.
Ten tijde van het aangaan van die overeenkomsten wist verdachte dat hij de beloofde percentages niet zou kunnen behalen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 811307-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juni 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] te district Commewijne (Suriname)
wonende te [adres]
raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Roosendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. De Hollander, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
[slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft opgelicht dan wel geld dat hij van voornoemde personen onder zich had, heeft verduisterd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en vordert vrijspraak hiervan.
Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen de subsidiair ten laste gelegde verduistering en baseert zich daarbij op de aangiftes van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en de verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde oplichting omdat er slechts sprake is van een civielrechtelijke aansprakelijkheid. Het handelen van verdachte is niet zodanig dat het kan worden geduid als strafrechtelijke oplichting.
Ook met betrekking tot de verduistering ontbreekt het bewijs, omdat niet te traceren is welke gelden verdachte zich heeft toegeëigend.
Verdachte dient integraal te worden vrijgesproken van zowel het primair- als het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Bedrijven van verdachte
Verdachte is vanaf mei 1992 tot en met 2007 als enig aandeelhouder eigenaar geweest van het bedrijf Euro Verzekeringen B.V. Eind 2007 is het faillissement van dit bedrijf uitgesproken.
Euro Credit, een eenmanszaak, is door verdachte begin 2006 opgeheven.
Euro Accountancy B.V. heeft verdachte in 1998 opgericht. Dit bedrijf heeft verdachte opgezet samen met de heer [medeeigenaar]. Sinds eind 2007 heeft verdachte zijn aandelen moeten afstaan en heeft hij geen zeggenschap meer over dit bedrijf.
Verder heeft verdachte op 1 januari 1975 [verdachteachte zijn naam] Investments B.V. opgericht. Verdachte is enig aandeelhouder.
Van genoemde bedrijven is alleen nog maar [verdachteachte zijn naam] Investments B.V. in het bezit van verdachte.
4.3.2 Bewezenverklaarde oplichting
De rechtbank acht de oplichting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door verdachte wettig en overtuigend bewezen gelet op het volgende.
[slachtoffer 3]
In het begin van 2006 heeft verdachte R.V.L. [slachtoffer 3] benaderd . Verdachte probeerde de interesse te wekken voor het beleggen van geld. [slachtoffer 3] kende verdachte al 10 jaar in verband met zakelijke transakties en er bestond een goede vertrouwensband.
Verdachte is op 2 mei 2006 bij [slachtoffer 3] aan huis gekomen en is er gesproken over het beleggen van € 30.000,- Verdachte heeft [slachtoffer 3] beloofd aan het eind van het jaar € 4.500,- rente te betalen over het ingelegde bedrag van € 30.000,-
Op 2 mei 2006 is € 30.000,- overgemaakt op de rekening van [verdachteachte zijn naam] Investments BV. Op 21 december 2006 belde [slachtoffer 3] naar verdachte om te vragen hoe het met haar belegging was. Zowel de vaste aansluiting als de mobiele telefoon van verdachte waren afgesloten. Navraag bij een medewerker van het bedrijf van verdachte leerde dat verdachte met de noorderzon was vertrokken.
[slachtoffer 4]
Begin 2006 zat [slachtoffer 4] te praten met verdachte over de overwaarde van de woning van [slachtoffer 4]. Op dat moment stond er een bedrag van € 30.000,- op rekening van de ABN AMRO. Verdachte gaf toen aan dat hij voor vaste klanten een regeling had waarbij die klanten voor een bepaalde periode geld konden investeren in onroerend goed. Verdachte stelde voor om € 20.000,- over te maken naar [verdachteachte zijn naam] Investments. Verdachte zou dit geld beleggen en [slachtoffer 4] zou op 31 december 2006 het geld terug krijgen inclusief rente. Het zou gaan om een totaal bedrag van € 22.000,-
Verdachte had een contract opgesteld met betrekking tot de belegging van de € 20.000,-.
In augustus 2006 kwam [slachtoffer 4] er achter dat het geld nog steeds niet was belegd. Een aangetekende brief naar verdachte leverde geen resultaat op.
Verdachte heeft verklaard dat hij van verschillende mensen geld heeft geleend en dat hij met die mensen leenovereenkomsten heeft opgemaakt. Zo heeft hij verklaard dat hij
€ 30.000,- heeft geleend van mevrouw [slachtoffer 3]. De overeenkomst in het dossier bevestigt dat [slachtoffer 3] (kredietgever) en [verdachteachte zijn naam] Investments B.V.( kredietnemer) zijn overeengekomen dat kredietgever een bedrag van € 30.000,- leent tot uiterlijk op 31 december 2006, waarbij kredietnemer een rente garandeert van 15 % over het geleende bedrag. Verdachte heeft aangegeven dat hij de € 30.000,- heeft geleend aan ene [naam] en dat die [naam] daar aandelen voor heeft gekocht. Deze [naam] zou in november 2007 dit bedrag met winst terug betalen aan verdachte, hetgeen echter tot heden nog niet is gebeurd, waardoor verdachte op zijn beurt zijn beloftes niet kon nakomen. [naam] kon tot op heden niet worden getraceerd.
Met betrekking tot het geld dat hij van [slachtoffer 4] heeft geleend, heeft verdachte verklaard dat hij dat geld zelf heeft besteed aan sociale lasten en achterstallige belastingbetalingen voor Euro Verzekeringen BV en dat het geld niet is geïnvesteerd maar opgegaan aan vaste lasten van het bedrijf van verdachte. De overeenkomst in het dossier bevestigt dat [slachtoffer 4] en (kredietgever) en [verdachteachte zijn naam] Investments (belegger) zijn overeengekomen dat kredietgever een bedrag van € 20.000,- leent aan [verdachteachte zijn naam] Investments B.V. en dat belegger het geld uiterlijk op 31 december 2006 zal terugbetalen, waarbij belegger een rente garandeert van 8 tot 10 % over het geleende bedrag.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het vanaf 2005 zakelijk helemaal mis is gegaan met zijn bedrijf. Vanaf 2003 heeft hij een ernstig verlies geleden met zijn aandelen portefeuille en deze negatieve spiraal heeft zich voortgezet. Verdachte zag het toen niet meer zitten en is begin 2006 en eind 2006 naar India vertrokken. Hij heeft vanaf dat moment geen enkele betaling aan de kredietgevers verstrekt.
Toch heeft verdachte op 2 mei 2006 een overeenkomst gesloten met [slachtoffer 3] en een bedrag van € 30.000,- geleend en beloofd voor het einde van het jaar een totaal bedrag van
€ 34.500,- terug te betalen.
Met [slachtoffer 4] heeft verdachte begin 2006 een overeenkomst gesloten en een bedrag van € 20.000,- geleend met de belofte een rente vergoeding te geven van 8 à 10 %.
Het gaat hierbij dus om overeenkomsten gesloten in 2006 waarbij een hoog rendement werd afgesproken.
Voorafgaand aan 2006 heeft verdachte ook dergelijke overeenkomsten met anderen gesloten. De rendementen kon hij, naar eigen zeggen, in voorgaande jaren realiseren doordat hij het geld belegde of investeerde.
Vanaf 2003, zo is reeds aangegeven, daalde de waarde van zijn aandelenportefeuille en ging het helemaal mis, in ieder geval vanaf 2005, blijkens de verklaring van verdachte.
De gelden van [slachtoffer 3] zijn in 2006 geleend aan ene [naam], welke niet te traceren is en pas in 2007 zouden worden terugbetaald aan verdachte en de gelden van [slachtoffer 4] zijn in 2006 aangewend ten voordele van zijn eigen bedrijf en daarmee is dus anders gehandeld dan de belegging/investering zoals was voorgehouden.
Het kan, gelet op het voorgaande, niet anders dan dat de gegarandeerde rendementen niet meer konden worden behaald, buiten het feit dat deze in die situatie niet als reëel dienen te worden aangemerkt, en dat verdachte zijn toegezegde financiële verplichtingen niet zou kunnen nakomen.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenweefsels van verdichtsels waardoor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] zijn bewogen tot afgifte van geld. De opzet van verdachte was ook gericht op het krijgen van gelden en hij wist, gelet op de situatie waarin hij verkeerde, dat hij zijn afspraken niet zou kunnen nakomen. Derhalve is er sprake van oplichting.
4.3.3. Vrijspraken
[slachtoffer 1], kredietgever, heeft, blijkens de overeenkomst d.d. 10 maart 1997, een bedrag van f 100.000,- overgemaakt op de rekening van [verdachteachte zijn naam] Investments B.V. ten name van [verdachte], kredietnemer, ten behoeve van aankoop en verkoop van onroerende zaken. Kredietnemer heeft verklaard genoemd bedrag via zijn bankrekening te hebben ontvangen op 1 maart 1997.
[slachtoffer 2] heeft een bedrag van f 218.000,- geleend aan [verdachte] in de periode gelegen tussen maart 1994 en 1 januari 2002.
Door de gewijzigde tenlastelegging vallen deze feiten buiten de ten laste gelegde periode en dient verdachte van deze onderdelen te worden vrijgesproken.
Verdachte heeft verklaard dat hij, met wisselend resultaat, tot eind 2005 zich bezig heeft gehouden met beleggingen en de aan- en verkoop van onroerend goed. Hij was ambitieus begonnen en handelde met gelden die hij had geleend dan wel met deels eigen kapitaal. Nadat hij in 2003/2004 verlies had geleden met zijn aandelen portefeuille, ging het vanaf 2005 zakelijk helemaal mis en is verdachte op een gegeven moment naar India vertrokken.
[slachtoffer 5] heeft in oktober 2004 een bedrag van € 30.000,- en op 19 november 2004 een bedrag van € 18.000,- gestort op de rekening van Euro Credit. Als tegenprestatie zou verdachte een hoge rente geven op de geleende bedragen.
De rechtbank heeft uit de in het dossier aanwezige stukken niet kunnen vaststellen dat ten tijde van het aangaan van deze afspraken verdachte wist dat hij niet in staat zou zijn om de leningen terug te betalen dan wel de beloofde rente te betalen. Verdachte dient van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Ook met betrekking tot [slachtoffer 6] heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte ten tijde van het aangaan van de overeenkomst in mei 2002 wist dat hij niet in staat zou zijn om deze schuld en de rente terug te betalen aan [slachtoffer 6].
Verdachte dient daarom ook van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 10 maart 2002 tot en met 10 maart 2008 te Roosendaal en/of Steenbergen en/of Nispen en/of Hoogerheide en/of Zundert, 4 telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door een samenweefsel van verdichtsels, de na te noemen personen heeft bewogen tot de afgifte van na te noemen geldbedragen
hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - in strijd met de waarheid na te noemen personen voorgehouden dat hij financieel aantrekkelijke mogelijkheden zag om hun (spaar)tegoeden/gelden te investeren
en/of te beleggen , waardoor hun vermogen zou groeien/vermeerderen en/of zij rente over deze bedragen zou(den) genieten, waardoor
- [slachtoffer 3] werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 30.000 euro
(feit 3) en/of;
- [slachtoffer 4] werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 20.000 euro
(feit 4)
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 30.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 23.100,-.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 60.028,67.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 132.582,16.
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert een schadevergoeding van € 49.200.
Zoals reeds onder 4.3. overwogen, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6].
De rechtbank zal daarom deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
6 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van voorarrest.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Mocht de rechtbank toch tot een veroordeling komen, dan is de verdediging van mening dat kan worden volstaan met een straf die gelijk is aan het voorarrest dan wel een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de tenlastgelegde oplichting deels wel bewezen.
Verdachte heeft mevrouw [slachtoffer 3] en de heer [slachtoffer 4] bewogen tot de afgifte van aanzienlijke bedragen te weten € 30.000,- respectievelijk € 20.000,-. Hij heeft beide slachtoffers voorgespiegeld dat hij door het beleggen van hun gelden financieel aantrekkelijke mogelijkheden zag, waardoor zij grote winsten zouden maken in de vorm van hoge percentages rente.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn slachtoffers in hem hadden. In de loop der jaren had hij met deze personen zakelijk een vertrouwensband opgebouwd. Zijn oplichtingspraktijken hebben naast de financiële gevolgen groot persoonlijk leed teweeggebracht bij deze mensen, zoals blijkt uit de aangifte en de voegingsformulieren.
Verdachte heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Hij heeft daarbij op geen enkel moment eraan gedacht welke gevolgen zijn handelen voor de slachtoffers heeft gehad. Ook ter zitting heeft verdachte geen enkel blijk gegeven van empathie in de richting van zijn slachtoffers.
De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk en laat dit ook tot uitdrukking komen in de strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat voor de afdoening van de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden in beginsel op zijn plaats is en dat de ernst van de feiten zich niet leent voor straf die gelijk is aan het voorarrest of een werkstraf, zoals door de verdediging is gevraagd.
In het nadeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat verdachte eerder terzake van valsheid in geschrifte is veroordeeld.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Deze voorwaardelijke straf dient er toe verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Oplichting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], [adres] van € 30.000,- ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], [adres], € 30.000,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 185 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] [adres] van € 23.100,- ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] [adres], € 23.100,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 150 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil; (BP.15).
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Dekker en mr. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van Van Hamme, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 juni 2009.
Mr. Combee is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 maart 2002
tot en met 10 maart 2008 te Roosendaal en/of Steenbergen en/of Nispen en/of
Hoogerheide en/of Zundert, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, de na te noemen personen heeft bewogen tot de
afgifte van na te noemen geldbedragen, in elk geval van enig goed/geldbedrag,
hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid na te noemen personen voorgehouden dat hij financieel
aantrekkelijke mogelijkheden zag om hun (spaar)tegoeden/gelden te investeren
en/of te beleggen en/of op een buitenlandse bankrekening te zetten, waardoor
hun vermogen zou groeien/vermeerderen en/of zij rente over deze bedragen
zou(den) genieten, en/of daartoe een of meer schriftelijke en/of mondelinge
overeenkomsten met hen heeft gesloten die niet overeenstemden met de gemaakte
afspraken, waardoor
- [slachtoffer 1] werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 100.000
gulden (feit 1) en/of;
- [slachtoffer 2] werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 80.000 gulden
en/of 78.000 gulden en/of 60.000 gulden (feit 2) en/of;
- [slachtoffer 3] werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 30.000 euro
(feit 3) en/of;
- [slachtoffer 4] werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 20.000 euro
(feit 4) en/of;
- [slachtoffer 5] werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 30.000
euro en/of 18.000 euro (feit 5) en/of;
- [slachtoffer 6] werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 30.000
euro (feit 6)
art 326 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 maart 2002
tot en met 10 maart 2008 te Roosendaal en/of Steenbergen en/of Nispen en/of
Hoogerheide en/of Zundert, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland
opzettelijk een of meer geldbedragen (tot een totaal van 312.237,39 Euro), in
elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
[slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren)/geldbedrag(en) verdachte anders
dan door misdrijf, te weten (telkens) op basis van een mondelinge en/of
schriftelijke overeenkomst, inhoudende dat verdachte deze gelden zou beleggen
en/of op een buitenlandse bankrekening zou zetten hetgeen (in ieder geval) zou
leiden tot vermeerdering van vermogen vanwege betaling van rente, onder zich
had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht