
Jurisprudentie
BI8396
Datum uitspraak2009-06-09
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4230 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4230 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het College heeft de bezwaarschriften van 31 augustus 2007 ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
08/4230 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 11 juni 2008, 08/60 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2009. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. de Muinck, werkzaam bij de gemeente Midden-Drenthe.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij brief van 11 juli 2007 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de betalingsherinnering van 26 juni 2007.
1.2. Bij brieven van 31 augustus 2007 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 2 april 2007, 13 april 2007 en 24 mei 2007.
1.3. Bij besluit van 10 december 2007 heeft het College het onder 1.1 genoemde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat een betalingsherinnering niet op zelfstandig rechtsgevolg is gericht, zodat hiertegen geen bezwaar en beroep mogelijk is. Voorts heeft het College de onder 1.2 genoemde bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 december 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaren tegen de onder 1.2 genoemde besluiten in stand is gebleven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking.
4.2. In het onderhavige geval heeft de verzending van de besluiten noch per aangetekende post noch met een bevestiging van ontvangst plaatsgevonden. Volgens het College blijkt uit het feit dat de besluiten zijn voorzien van een datumstempel dat verzending op de betreffende datum heeft plaatsgevonden. De Raad is van oordeel dat een dergelijke datumstempel onvoldoende bewijs vormt om aan te nemen dat verzending ook daadwerkelijk op 2 april 2007, 13 april 2007 en 24 mei 2007 (aan het juiste adres) heeft plaatsgevonden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad komt het risico van een dergelijke handelwijze - namelijk het niet kunnen aantonen dat de hiervoor genoemde besluiten daadwerkelijk zijn verzonden - voor rekening van de afzender. Appellante heeft gesteld de besluiten voor het eerst op 7 augustus 2007, bij het toezenden van de stukken naar aanleiding van haar bezwaar tegen de betalingsherinnering van 26 juni 2007, ontvangen te hebben. De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de ontkenning van de eerdere ontvangst van eerdergenoemde besluiten niet als ongeloofwaardig kan worden bestempeld, aangezien uit de beschikbare gegevens niet kan worden afgeleid dat appellante de besluiten wel eerder moet hebben ontvangen.
4.3. Vast staat dat de op 7 augustus 2007 door het College verzonden besluiten van 2 april 2007, 13 april 2007 en 24 mei 2007 door appellante zijn ontvangen. Eerst op 8 augustus 2007 is derhalve de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb aangevangen. Dit betekent dat de bezwaarschriften van 31 augustus 2007, door het College ontvangen op 3 september 2007, tijdig zijn ingediend. Hieruit volgt dat het College de bezwaarschriften van 31 augustus 2007 ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 10 december 2007 vernietigen voor zover daarbij de bezwaren tegen de besluiten van 2 april 2007, 13 april 2007 en 24 mei 2007 niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het College zal naar aanleiding van deze bezwaren alsnog een inhoudelijk besluit dienen te nemen.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 10 december 2007 voor zover daarbij de bezwaren tegen de besluiten van 2 april 2007, 13 april 2007 en 24 mei 2007 niet-ontvankelijk zijn verklaard;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Midden-Drenthe;
Bepaalt dat de gemeente Midden-Drenthe aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) A. BAdermann.
NK